‘Hoe groot is uw groep?’ vraagt het loketmeisje in haar beste Engels. Voor ik het weet heb ik al achter me gekeken. Dan dringt de bron van het misverstand tot me door: in China wordt vooral groepsgewijs gereisd. Maar wat is er mooier dan op eigen houtje door een land reizen dat zich niet meteen prijsgeeft? Zonder een organisatie die je alle werk uit handen neemt, alle obstakels voor je effent, nog voor je ze zelfs maar opmerkte.
Met de trein ga ik van Shanghai naar Yichang in de provincie Hubei. Stad, platteland, stad, platteland, een woud van woontorens, fabrieksschoorstenen walmen, even verder zwoegt een boer met een enkele ploegschaar achter zijn buffel, de blote benen in de rode modder, dan weer schuiven kilometers bedrijfshallen voorbij en reiken nieuwbouwgeraamtes bezaaid met playmobil-arbeiders naar de hemel, in de groene heuvels zwiept een jongen tussen oppers rijststro zijn dorsvlegel op de aren en plukt een vrouw de laatste katoenbollen van de kalige struiken. Van de 1,3 miljard Chinezen wonen er nog steeds 800 miljoen op het platteland.
In Wilde zwanen van Jung Chang lees ik in detail hoe het hier nog geen vijftig jaar geleden was, de hongersnood tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, de wreedheden van de Culturele Revolutie. De oude man die 29 uur lang tegenover me in de coupé zit, heeft het allemaal meegemaakt. Spijt: ik kan zijn verleden niet van hem aflezen, zijn leven blijft een gesloten boek. Er rest me niets dan wat te glimlachen en verder te lezen over al die andere levens zoals het zijne. Van het communisme lijkt weinig over. In de steden is het kapitalisme onstuimig losgebarsten met als zijn slippendrager de nieuwe openheid. Slechts één standbeeld van Mao en een van Marx en Engels zal ik op de hele reis tegenkomen. Toch maakt de Partij hier nog steeds de dienst uit, tegenwoordig doet ze haar werk in stilte. Op straat is het vergeven van de politie, alleen daaraan zie je dat Grote Broer alles in de gaten houdt, maar een vreemdeling geeft dat vooral een veilig gevoel. Ik sus me met de gedachte dat de Chinezen niet echt bang lijken voor uniformen: als ze door een agent worden aangehouden, protesteren ze meestal op hoge toon.
Ik had veel haast verwacht, gesloten gezichten, argwaan: wat moet die pottenkijker hier. Maar nee, de hele dag door klinkt het: ‘Hello’, kleine kinderen met trotse moeders, groepjes jongeren die de grootste durfal uit hun midden bewonderend aankijken, lastdragers, mahjongspelers, businessmannen, boeren. Soms willen ze iets van me, maar meestal niet. ‘Ni hao’, zeg ik terug en dat is altijd goed voor hilariteit. Mijn notitieschrift wordt me uit handen gegrist, gewoon uit nieuwsgierigheid, mensen hangen met open monden over mijn schouders als ik zit te lezen of schrijven. Dat hun snelle gekrabbel van karakters mij fascineert, daar staan ze niet bij stil.
Net zoals in andere landen waar ik de taal niet spreek, had ik gedacht me met wat woorden uit een taalgidsje wel te kunnen behelpen, maar niemand verstaat ze. Ongeoefende stemmen en oren zijn stuurloos bij zo’n toontaal. Als ik in Yichang langs een school loopt en een leraar geschiedenis me binnen noodt, word ik besprongen door leerlingen die hun Engels willen oefenen. Een ambitieuze schone wil mij ook wel een zinnetje leren. ‘Wo ai zhong guo.’ ‘Ik hou van China’ of letterlijk van ‘het Rijk van het Midden’. Als ik het herhaal, liggen ze dubbel, het lijkt nergens op. Nog eens: ‘Wo ài djoeng kwó’. Ik aap na – aanstelster, ze denken vast dat ik ze in de maling neem –, maar mijn stem wil nog steeds niet zo zingen dat het echt Chinees wordt.
Het gouden zinnetje begeleidt de rest van mijn reis. Schaamteloos zet ik het in, zelfs de afwezigste gezichten krijg ik ermee aan het lachen. Zij spreken Chinees, ik Nederlands of Engels, dat kan best voor zomaar een praatje. Soms moet ik mijn Engelse zinnen opschrijven, want de Engelse uitspraak is voor Chinezen even ongrijpbaar als het Chinees voor ons. Opschrijven helpt, ik begin er soms ook al om te vragen. ‘Loessia’, zei de taxichauffeur in Shanghai, die zich als stadssocioloog ontpopte. Nog eens en nog eens. Pas toen hij het opschreef, begreep ik het: Rusland. Het was de twintigste taxi die ik aanhield, omdat ik over de immense fly-overs en snelwegen wilde rijden, de nieuwe buitenwijken wilde zien, de omvang wilde voelen van deze stad met meer inwoners dan heel Nederland. Hij was de eerste die Engels sprak, die begreep wat ik wilde.
Reizen zonder plan, het alledaagse China zien en niet de parallelle wereld van de toeristische hoogtepunten, dan doet het er niet toe waar in het land je bent, het wemelt van gewone Chinese steden en dorpen, met gewone Chinezen. En al snel blijkt dat door China reizen heel eenvoudig is. Als je maar een lege agenda hebt, vertrouwen in het toeval en je beperkingen voor lief neemt. Want natuurlijk is het jammer dat je niet weet waar ze het over hebben, al die kletsende mensen, of dat het je ontgaat waarom ze over je simpele vraag eindeloos moeten delibereren. Ik troost me met Berg van de ziel waarin Gao Xingjian, de uitgeweken Nobelprijswinnaar, zijn odyssee door China begin jaren tachtig beschrijft. Misschien was ik ook wel in een uitspanning met een naam als ‘Theehuis de geurigste Thee’ of in een vertrek dat de ‘Hal van de Blauwe Ruimte’ heette.
Hij stopt zijn brommer: ‘What are you looking for?’ Zijn ‘English name’ is Steven, maar ik dring aan op zijn Chinese: Lui Wei. Dat past beter. Al snel doet hij alles voor me, ritselt een auto, tolkt in een afgelegen bergdorp te midden van sinaasappelboomgaarden. Hij schakelt zijn hele kennissenkring in om voordeeltjes te versieren. Mijn aanvankelijk wantrouwen zakt weg, al weet ik na dagen nog niet precies wat hem drijft. Geld wil hij niet, een geschenk voor zijn zieke moeder ook niet. Het gaat hem om de ervaring, hij ontfermt zich graag over westerlingen.
Van Yichang wil ik met de passagiersboot naar Wanzhou. Nee, geen cruiseboot, Wei, nee echt niet, het geeft niet dat die boot oud is en vies. Ja, zo’n cruise is vast prachtig, maar ik wil tussen de Chinezen reizen, niet met westerse toeristen op een luxe boot, en dan in drommen langs dode cultuurschatten. Hij knikt, maar even later zie ik hem weer telefoneren, en komt hij met een nog gunstiger aanbod. Er zit niets anders op, ik ga hem teleurstellen en koop zelf in vijf minuten een kaartje voor het passagiersschip.
Op een krukje zit ik op het achterdek, de Drieklovendam – de grootse ter wereld, een ecologische en sociale ontwrichting zonder weerga – verdwijnt in de nevels en terwijl de boot kleintjes door de nog steeds machtige kloven ploegt, heb ik uren om tot me door te laten dringen dat hele steden en dorpen door het gestegen water van de Yangtze-rivier zijn verzwolgen. Naast me zitten Chinezen te kaarten, of ze liggen op hun britsen in de benarde hutten waar het adembenemend naar pis stinkt. Een bel gaat, er is eten. Ik schrok een bakje noedels met spek en groente uit de scheepskeuken naar binnen en giet een halve liter koel Tsjingtao-bier door mijn keel. Tot de schemering invalt staat een zwangere vrouw tegen de reling onafgebroken aan een roze vestje te breien. In de verte twinkelt de volgende stad alweer met duizenden kleurige lichtjes tegen de berghelling. Op de kade verdringen de straatventers zich. In plastic mandjes aan het uiteinde van lange bamboestokken reiken ze hun etenswaar naar de passagiers.
Bij het ochtendkrieken sta ik slaapdronken tussen de bouwvakkers op de nieuwe kade van Wanzhou. Niets weet ik van deze stad, alleen dat het oude centrum nu onder water ligt en hoger op de helling een nieuw is gebouwd, plus uitgestrekte flatwijken. Op het nieuwe stadsplein omzoomd door glanzende bankgebouwen beginnen mensen de dag met tai chi en tientallen paren stijldansen op de muziek uit blikkerige luidsprekers, waaruit vroeger de citaten van Mao schalden. Even later hoor ik vanuit mijn hotelkamer kinderen zingen op de melodie van Kortjakje en Vader Jacob. Beneden op het schoolplein doen ze ochtendgymnastiek in fleurige kleren, een enkeling heeft nog een rood doekje om zijn hals geknoopt.
Slenteren door een onbekende stad, vanaf de hoofdwinkelstraat lopen zijstraatjes met trappen de diepte in. Overal straatventers, al die etenswaren, ik blijf mijn ogen uitkijken. En de Chinezen staren grijnzend naar mij, als ik in weerwil van mezelf schrik van een rij honden die gevild aan vleeshaken hangen. Betrapt lach ik terug.
Wanneer ik walnoten ga kopen maar niet de volle zak wil, die de boerin me probeert aan te smeren, ontstaat er een opstootje. Iedereen bemoeit zich er van harte mee. Ik laat het stemmenkoor der discussianten in mijn oren zingen en kijk naar al die vreemde gezichten. Ik ben oorzaak van het tumult én buitenstaander.
Hoe kom ik aan een fiets? In mijn taalgidsje staat: ’Ik wil graag een fiets huren.’ Ha, ha, nee, dat kan niet, is het antwoord keer op keer. Niet opgeven nu, verder vragen, met een beetje geluk tref ik iemand die iemand kent die zijn fiets wel een paar dagen wil verhuren. Het lukt, voor ruim twee euro per dag, heb ik een fiets met dikke banden, tien versnellingen en een toeter op batterijen, voor vijftig cent laat ik er nog een langere zadelpin inzetten, zodat mijn knieën niet tegen het stuur komen. Ik koop een Chinese kaart van de omgeving en dan de stad uit, de heuvels in. Ik adem op, even geen kakofonie, geen bouwputten, geen gehandel en gebedel, geen lelijkheid, geen geduw, gerochel en gespuug, geen auto’s die je omver proberen te rijden, geen afval waar je ook kijkt, geen stank. Even de illusie van een Chinees arcadië. Langzaam en geluidloos peddelen door het vochtige warme nevelige land van bamboebosjes, rijst, thee en katoen. Verdwalen, de weg vragen aan een boerin, ze wijst in de verte, daarginder achter die heuvelrug ligt Dazu. Ik krijg thee. In haar betonnen huisje zit zij met haar man tegen de ene muur, ik tegen de andere. Staren en aangestaard worden, als apen, onbekommerd, welwillend. Wederzijds vol van de gedachte: wie zijn zij, hoe leven zij, wat denken zij. Het liefst zou ik er dagen blijven.
Verder. Dan, als ik bijna boven op de top bent, knapt mijn fietsketting. Dat wordt helling op lopen, helling af zoeven tot ik een werkplaats tegenkom. In twee uur zal het donker zijn, in één uur, het miezert. Natuurlijk, de bus! Ik houd de eerste de beste aan en stap met fiets en al in. De bodem is bezaaid met kippenveren en loof, van een fiets in zijn bus kijkt een chauffeur hier heus niet op. Een uur later zit ik in Dazu (‘Grote Overvloed’) in een theehuis aan de rivier en drink een Tsjingtao. In China kan je niks gebeuren.
____________________________
GIDSEN EN KAARTEN
Koop een goede gids, zoals de Rough Guide: voldoende achtergrondinformatie, actueel en praktisch, met streek- en stadsplattegronden, plus geografische en toeristische namen in Chinese karakters en pinyin – de officiële transcriptie in Latijnse letters.
Koop vooraf een landkaart, die van GeoCenter is goed (1 : 4 000 000). Deelkaarten zijn uitsluitend in het Chinees te koop, maar ze kunnen toch handig zijn om je te oriënteren. Sommige stadsplattegronden zijn gedeeltelijk in het pinyin. Hoewel de meeste steden straatnaambordjes met zowel Chinees als pinyin hebben, zijn deze vaak zo spaarzaam, dat je makkelijk verdwaalt. Een taxi brengt je zo waar je heen wilt, als je hem het adres kunt laten zien. Niet alle taxichauffeurs en voorbijgangers kunnen lezen. En kaartlezen nog minder.
TAAL
Onontbeerlijk is een taalgidsje, zodat je woorden kunt aanwijzen. Woordenboekje Engels-Chinees en omgekeerd (overal in China te koop) zijn goed als aanvulling en voor het ontcijferen van de karakters. Kijk op een van de taalsites op internet om vertrouwder te raken met uitspraak, bijvoorbeeld: www.teleac.nl/chinees.
Leer in elk geval op z’n Chinees met je handen tot tien tellen, dat begrijpt iedereen.
INTERNET
In elke stad zijn internetcafés of businesscentra (in hotels) waar je voor een paar yuan (één yuan is ongeveer tien cent) terechtkunt. Soms stuit je op Chinese waarschuwingspagina’s, maar het personeel helpt je daar graag langs. Ze kijken sowieso graag over je schouder mee, zoek daar niets achter. De Engelstalige Chinese krant China Daily vind je op www.chinadaily.com.cn. Neem de toegangscodes van je Nederlandse krant mee, zodat je die van het Chinese scherm kunt lezen.
De censuur is minder hermetisch dan gedacht. Via: www.google.com.cn de Chinese zoekmachine www.baidu.cn vind je een schat aan Engelstalige informatie, een goede aanvulling op je reisgids.
OVERNACHTING
De grote internationale hotels zijn luxe en peperduur. In de Chinese zakenhotels kost een tweepersoonskamer tussen de 10 en 20 euro per nacht (korting bij meer nachten). Ze hebben grote schone kamers met eigen bad of douche, airco, tv, waterkoker. Ze liggen centraal in de steden, meestal vind je ze na even rondlopen zelf. Er is altijd plaats. Bekijk van te voren vooral het uitzicht van de kamer, dat is doorgaans het enige karakteristieke eraan.
VERVOER
Het openbaar vervoer is gevarieerd en goedkoop. Taxi’s hebben meters, die meestal beginnen bij 3 tot 5 yuan voor de eerste paar kilometer. Stadsbussen zijn alleen in de spitsuren overvol. Steeds meer grote steden hebben een metro of lightrail.
Treinen, bussen, boten en vliegtuigen brengen je overal in het land. Meestal is er meteen plaats. Soms is het even zoeken naar de kaartverkoop of is het handiger eerst bij een van de internationale hotels navraag te doen. Om zelf een auto te huren heb je een Chinees rijbewijs nodig, dat loont alleen als je langere tijd in China blijft. Fietsverhuur is in veel steden een onbekend verschijnsel. Probeer een privé-fiets te huren. Kopen is ook een optie: voor 45 euro heb je een nieuwe fiets.
GELD
China is bezaaid met banken en bij de meeste kun je met je pinpas vierentwintig uur per dag geld uit de muur halen. Cash geld of travellerscheques zijn overbodig geworden, inwisselen kan vaak alleen bij de Bank of China en is omslachtig.
ETEN
Zakenhotels serveren vaak geen ontbijt. Geeft niets, een Chinees hotelontbijt is niet iets om naar uit te zien. Zoek een banketbakker of koop versgebakken warme deegwaren bij een van de stalletjes op straat. De echte diehard ontbijt met noedelsoep of rijstpap.
Eten kun je op elke straathoek als je de westerse hygiënenormen niet te serieus neemt. Eet daar waar het druk is met doorsnee-Chinezen. Is de menukaart alleen in het Chinees, wijs dan gerechten bij buurtafels aan, of prik gewoon iets en laat je verrassen. Soms eet je fantastisch, soms laat je de helft staan, maar dat doen Chinezen ook.
EN VERDER
Ga met zo min mogelijk bagage op reis. In China is inmiddels echt alles voor weinig geld te koop. Wie een grote maat heeft, kan altijd nog in grote warenhuizen terecht. Ook medicijnen zijn er volop. Denk alleen aan voldoende leesvoer – over China bijvoorbeeld.