De schoonheid en de gruwel van het moment liggen dicht bij elkaar in We gaan als het donker wordt, de nieuwe roman van de Duits-Koerdische schrijver Sherko Fatah. De jonge hoofdpersoon Kerim wil kok worden en later het eetcafé in de stille bergen aan de Irakese grens van zijn vader overnemen. Wanneer zijn vader door de geheime dienst wordt vermoord, nemen jihadstrijders ‘de zorg’ voor de jongen over. Na een paar maanden trainingskamp slaagt hij erin te vluchten.
Wanneer hij na een adembenemende odyssee eindelijk aankomt bij een verre oom in Berlijn, verandert de avonturenroman in een eigentijds en grootstedelijk verhaal. Kerim leert snel, maar toch blijft de westerse wereld hem vreemd. Zijn ideeën over de liefde sluiten niet aan bij de opvattingen van een zelfbewuste Berlijnse studente. Hij ondervindt de eenzaamheid en ervaart – bijna tegen zijn zin – zijn religie als een ‘gevoel van thuis zijn’. Dat heeft onvoorziene gevolgen. Het verleden laat hem niet los.
We gaan als het donker wordt is een adembenemend verhaal, beklemmend om te lezen. Je gelooft, ziet, hoort en ruikt het allemaal. De walm van schapenvet in de herberg. De verbrande bergen, de rotsspelonken, de gammele afstandsbediening van een stuk speelgoed, waarmee de jihadstrijders een menselijke bom tot ontploffing brengen. De enorme overvloed en de verwarrende snelheid van Berlijn. En de aantrekkingskracht van een religie die je verlost van alle overvloed en alle verlokkingen.