We gaan veel beter om met de dood dan onze voorouders. We zijn het taboe voorbij. Wil het cliché. Maar is dat wel zo? Hebben we niet simpelweg nieuwe bezweringen tegen Magere Hein in stelling gebracht? Elke tijdperk heeft zijn trucs om de naakte dood op afstand te houden.
De dood is in onze tijd een geliefd onderwerp, tenminste, de dood als maatschappelijke kwestie: euthanasie, versterving, levensverlenging, begrafenisrituelen. We hebben het taboe geslecht, we zien sterven en dood realistisch onder ogen. Maar roepen we daarmee niet net iets te hard? Houden we met al die kwesties de dood niet juist op veilige afstand? Al dat gepraat lijkt verdacht veel op een eigentijdse bezwering. Wie aan zijn eigen dood denkt, aan het naakte sterven, wordt nog steeds bevangen door diepe duizeling en angst. Hoe zou het ook anders kunnen.
In de drie jaar dat ik voor mijn boek Doodsberichten mensen heb gevolgd op hun sterfbed, merkte ik dat de meesten proberen de naakte dood op alle mogelijke manieren verre te houden. Iemand die met de dood voor ogen leeft, vindt zijn leven niet snel onmenselijk, zijn lijden niet snel ondraaglijk en hij legt het aanbod van de dokter — regulier of alternatief – niet zo makkelijk terzijde, want het is toch altijd weer een kans op leven, of op wat extra levensdagen. En dat uitstel is alles, want doodgaan kan altijd nog. De levensdrift — als pendant van de doodsangst – regeert en zij heeft het magisch denken als wapen. Met de dood voor ogen blijkt een mens vaak heel wat bezweringen in huis te hebben.
Iemand die gaat sterven neem je niet de maat. Hij moet sterven en hij doet dat op zijn eigen manier en als kind van zijn tijd. Daarover oordelen gaat niet aan. Niemand weet van te voren hoe hij het er zelf op zijn sterfbed af zal brengen. Daarmee is niet gezegd dat we over de dood slechts kunnen zwijgen. Hoe wij doodgaan wordt grotendeels bepaald door heersende maatschappelijke opvattingen, taboes en bijbehorende bezweringen. En die maken het de individuele mens die moet gaan sterven niet makkelijker.
Om te beginnen gaan we onze aftakeling en vergankelijkheid medisch te lijf. De meeste artsen staan met hun rug naar de dood, zij zijn nu eenmaal genezers, en wie ongeneeslijk ziek is laat zich graag verleiden om de blikrichting van de arts te kiezen. Tot het bittere eind stelt de zieke zich bloot aan de onaangenaamste medische ingrepen en de gemeenste stoffen, voor dat sprankje hoop tegen beter weten in. En als de reguliere geneeskunde eindelijk toegeeft dat ze machteloos staat, of als de zieke zijn geloof in de dokter heeft verloren, zoekt hij een andere uitweg. Dan is er nog het uitdijende corps van alternatieve genezers, helers en vertroosters. Wie een laatste strohalm zoekt, vindt er altijd een. De markt der wanhopigen is niet te beteugelen. Waarschijnlijk hebben kwakzalvers het hardnekkigste beroep ter wereld, zij zullen altijd klanten vinden. Klanten die niets te verliezen hebben. Of toch? Wie tegen de dood blijft strijden verspeelt wel de kans op een rustig sterfbed, op overgave aan die duizelingwekkende laatste grens van ons menselijk bestaan.Als de hoop op genezing is vervlogen, hebben we tegenwoordig nog een andere manier om de naakte dood op afstand te houden: de zelf vormgegeven uitvaart. Soms worden ongeneeslijk zieken daardoor zo in beslag genomen dat ze lijken te vergeten dat zij eerst nog dood moeten gaan. Ze laten zich verleiden door de droom die ieder wel eens heeft: aanwezig zijn bij je eigen begrafenis of crematie. Ze springen over hun sterven heen naar hun uitvaart. Moderne uitvaartondernemingen zien de behoefte en ontpoppen zich als ware Ikea's van de dood. De uitvaart als consumptieartikel. De kist uit het juiste materiaal, in de lievelingskleur, met zachte binnenbekleding en elegante handvaten. Rustig maar, de dood kan mooi zijn. Je hoeft niet bang te zijn. Maak je nou maar niet druk om het sterven zelf, verdring dat angstaanjagende mysterie. Kijk eens wat een prachtig romantisch plekje we samen hebben uitgezocht.
Sterven en dood worden steeds mooier voorgesteld. Onze samenleving zweept zichzelf op tot steeds hooggespannener normen over het sterfbed. In het begin mag de ongeneeslijk zieke zijn dood nog ontkennen, hij mag marchanderen, woedend en depressief zijn, maar we verwachten wel dat hij zich uiteindelijk met zijn lot verzoent. Meestal gaat het niet zo gladjes en die verwachtingen betekenen voor veel stervende mensen een ongelooflijke druk. Ze denken dat het zo hoort, het moet lukken. Zij staan voor hun laatste en grootste prestatie: mooi en waardig sterven. Het is een verwachting zonder mededogen met de stervende.
Het beste bewijs voor acceptatie van de dood is euthanasie. En elke ongeneeslijk zieke vraagt zich af: wil ik dat, durf ik dat? Het is zijn laatste kans bewondering af te dwingen, zijn omgeving te tonen dat hij de dood aanvaardt, flink te zijn en niet teleur te stellen, zodat hij in hun gedachten als held voortleeft. Want hij heeft toch altijd gezegd dat hij het niet zo ver zou laten komen? En zo kan het 'goede sterven' een enorme last worden. Maar ook de omgekeerde norm kan het de stervende heel moeilijk maken, de norm die het goede sterfbed ziet als het volledig tot het einde doorleefde lijden. Die euthanasie als capitulatie beschouwt.
Afgelopen herfst gaf het actualiteitenprogramma Netwerk een mooi staaltje weg van de geromantiseerde verwachtingen van het sterfbed. Trots kondigde de presentator de ontdekking van een nieuw taboe aan: agressie op het sterfbed, de terminale patiënt die scheldt, slaat, schreeuwt en met voorwerpen gooit. Allejezus! Het wordt steeds gekker. Een dochter vertelde over haar oude moeder. Die had het hart om haar de slaapkamer uit te sturen. Weg, weg, bewoog ze dan driftig met haar hand. En dat terwijl dochterlief zo vaak mogelijk de zorg voor haar moeder op zich nam. Ze zei het niet maar wel bijna: stank voor dank. En je ziet al een nieuwe maatschappelijke kwestie opduiken, waar versbijgeschoolde hulpverleners zich over gaan buigen.
Maar moet dan alles een probleem worden, verdragen we dan niets meer? Is het vreemd dat iemand op zijn sterfbed kwaad wordt, ziedend, machteloos? Is het onbegrijpelijk dat hij soms schoon genoeg krijgt van al die goedbedoelende zielen om hem heen, dat gezorg, bedissel en gesjor? Dat zijn afhankelijkheid, incontinentie, misselijkheid en pijn hem razend maken? Het is me een raadsel waarom de omgeving dat niet gewoon kan verdragen.We houden onszelf voor de gek: het sterfbed moet mooi zijn, zodat de ervaringen onze tere zielen niet beschadigen. De dood mag ons niet kwetsen, onderuitschoppen, besmeuren. Overdrijf ik? Goed, we baren onze doden als het even kan weer thuis op. Klopt. We gaan veel ontspannener om met een stoffelijk overschot dan onze ouders en grootouders. Als dat al zo is, dan is dat eerlijk gezegd geen kunst. Vroeger werden mensen ook thuis opgebaard, maar dan zonder koelelementen om het lijk goed te houden. De familie en buren zaten dag en nacht te waken in de stank van de dood. Dat is nu ondenkbaar. Het taboe op lijklucht is totaal. Opbaren is mooi, thuis opbaren is beter, maar het moet wel een Madame Tussaud-achtige schoonheid hebben. Het lijk mag niet ruiken, de mond mag niet scheef trekken, de ogen mogen niet openzakken. Aan het stoffelijk overschot mag niets veranderen, dat vinden wij veel te luguber. Zelfs een lijk mag niet aftakelen.
De dood wordt steeds mooier voorgesteld. Ook op begraafplaatsen is dat goed te zien. Grafmonumenten zijn vol hoop, lichtstralen, bloemen, vredesduiven en beloftes van weerzien. De symboliek van oude graven is veel onverbloemder, rauwer. Op begraafplaats Kranenburg in Zwolle zag ik een zwart doodshoofd met witte tanden dat op twee gekruiste beenderen lag. Als een waarschuwing aan de levenden: ‘Gedenk mens dat ge stof zijt’. Het is bijna niet voorstelbaar meer dat iemand een doodshoofd op zijn graf laat zetten. Op z’n best zouden we het voor een macabere grap houden, maar waarschijnlijk zouden we op hoge poten gaan protesteren omdat we het aanstootgevend vinden.
Het lijkt wel of we onze vergankelijkheid steeds minder voor lief nemen. De dood is een bedrijfsongeval. Het had eigenlijk niet mogen gebeuren. We vinden het al snel onrechtvaardig als iemand sterft. We gaan gebukt onder de vraag: waarom hij? Terwijl een zeker zo gerechtvaardigde vraag is: waarom hij niet? De natuur kent geen moraal, de dood geen rechtvaardigheid.
Onze laatste poging de dood te bezweren is zijn bestaan te ontkennen. In de christelijke variant — de opstanding van de doden — geloven nog maar weinigen. Maar we zijn niet voor één gat te vangen. Van allerlei overlevingstheorieën reïncarnatie, voortleven als energie, opgaan in de kosmos knutselen we een hoogstpersoonlijke vorm van voortleven in elkaar. Om de dood in onze greep te krijgen, onschadelijk te maken, te demonteren. Als schild tegen de doodsangst. Dan zijn het evengoed bezweringen: spiritualiteit om het eigen vege bewustzijn te redden. Met het immense huiveringwekkende mysterie van de dood kunnen maar weinigen leven.