De EU wil de visumplicht voor Servië per 1 januari 2010 opheffen. In Novi Sad, de tweede stad van Servië, in de Balkanoorlog anti-Milošević, leeft voorzichtige hoop. De stad zou, met haar multi-etnische traditie, een brug naar het Westen kunnen zijn.
Natuurlijk wisten ze dat de NAVO op het punt stond hun land te bombarderen in een poging het op de knieën te dwingen in de Kosovo-oorlog. Maar die oorlog voltrok zich vierhonderd kilometer bij hen vandaan en het opperbevel zetelde in Belgrado. In hun stad, in Novi Sad, de tweede stad van Servië, was bovendien de democratische oppositie aan de macht, zij waren anti-Milošević.
En toen viel de eerste bom, het was woensdag 24 maart 1999, tegen achten ’s avonds. Een loods van de politie aan de rand van Novi Sad werd getroffen. Mensen woonden daar niet, het was een industriegebied, er vielen geen slachtoffers. Maar één illusie lag met een genadeloze klap aan scherven: dat hun stad eigenlijk bij het Westen hoorde.
Novi Sad is Servië niet, worden haar inwoners niet moe me te bezweren. Het is de hoofdstad van de autonome provincie Vojvodina in het vruchtbare laagland Pannonië. Als de Balkan het geopolitieke aardbevingsgebied tussen Oost en West is, liggen zij in Novi Sad precies aan de goede kant van de breuklijn, aan de noordoever van de Donau. En nu bleek Novi Sad een doelwit van het Westen. Ook hun levens konden collateral damage van de wereldpolitiek worden.
Voorbode van de oorlog
Ik kende Novi Sad vooral als de stad van Aleksandar Tišma (1924-2003). Vanwege zijn nietsontziende romans en verhalen wilde ik erheen, het was Midden-Europa in optima forma. Tišma’s afkomst was exemplarisch: zijn vader was een Serviër, zijn moeder een Hongaarse jodin. Wat dat betekende, zag hij toen de Hongaarse fascisten in januari 1942 in een driedaagse razzia veertienhonderd Joden, Serviërs en Roma vermoordden en hun lijken onder de ijsschotsen in de Donau smeten. Die etnische razernij en de grillige alledaagsheid van het kwaad zou de grondstof van Tišma’s werk worden; hij ontrafelde die in al haar wreedheid en miezerigheid.
Tot welke bevolkingsgroep Tišma zelf behoorde, had hij in zijn jeugd eigenlijk nooit zo geweten. In 1943 – hij woonde bij zijn grootmoeder in Boedapest – twijfelde hij nog of hij in het Servisch of Hongaars zou gaan schrijven, zo blijkt uit zijn dagboek. Het werd Servisch en die keuze maakte hem pas tot Serviër, maar wel eentje van Novi Sadse makelij. Hij voelde zich thuis in het vlakke, rustige en etnisch diverse Servië van het noorden, maar tegelijkertijd had hij een hang naar het Servië van de bergen, het hartland van de Balkan, waar de mensen anders zijn, waar ze ‘houden van verhalen, geloven in mythen, heethoofdig zijn en absoluut niet melancholiek’.
Pas in de jaren negentig, toen de Joegoslavische oorlogen woedden, verscheen Tišma’s werk in het Nederlands. Dat werk lijkt, achteraf, een onheilspellende voorbode van die oorlogen: omdat het genadeloos toont hoe het verleden als een gezwel kan voortwoekeren. Zoals in zijn roman De kapo, of het recent vertaalde Het boek Blam. Of ze nu dader zijn of slachtoffer, of beide – wat de facto meestal het geval is bij Tišma –, de hoofdpersonen worden hun leven lang achtervolgd door de onheroïsche, opportunistische manier waarop ze de oorlog hebben overleefd. Als joodse kampcommandant die vrouwelijke gevangenen misbruikte, of als enige van de familie die Auschwitz overleefde. In alle eenzaamheid worden ze geteisterd door schuldgevoel, schaamte en wrok. Ze weten er in het verborgene van hun ziel geen raad mee. Als je Tišma leest, vraag je je af waarom dat nu, na al die gruwelen van de Joegoslavische oorlogen, anders zou zijn.
‘Not me’
Buiten Servië denkt niemand nog aan de bombardementen van tien jaar geleden. De NAVO-lidstaten worden er niet graag aan herinnerd, want de bombardementen zijn nog steeds omstreden. Het heeft er alle schijn van dat het Westen zijn eigen historische blunders op de Balkan heeft willen witwassen door de Serviërs nog eens – als enige – te straffen voor een tragedie die alleen maar schuldigen kent. Maar in Novi Sad voelt de oorlog nog steeds heel dichtbij.
Op de zuidoever van de Donau stoppen we bij een bouwplaats. Iets wat lijkt op een sokkel op een kale zandvlakte, daarachter de rivier en het centrum. Twee arbeiders staan in de schaduw van een muur. ‘Monument?’ wijs ik op de sokkel om me een houding te geven. Ja, knikken ze. ‘Mig,’ zegt de een. Vervolgens wijst hij op onze auto, en priemt beschuldigend met zijn vinger: ‘You! Holland.’ Op 24 maart 1999 heeft een Nederlandse F-16 inderdaad een Mig-29 neergeschoten.
‘Not me,’ zeg ik laf.
Ze grijnzen om mijn schrik, en als we verder rijden, kan ik in mijn oren hun gelach bijna horen. Natuurlijk is het geen monument, maar de aanzet tot een van de tienduizenden illegale bouwprojecten, gefinancierd met oorlogswinst, de plaag van de stad. En mijn ‘not me’ blijft hinderlijk in mijn oren naklinken. Het was de reactie die ik ook hier steeds zou horen: not me, not us, not the people, maar de regering, de politici, Amerika, Duitsland, Milošević en allerlei geboefte dat zich uitleefde.
Symbolische doelen
In de nacht naar donderdag 1 april was het in Novi Sad voor de tweede keer raak. De volgende ochtend lag de ijzeren Varadinbrug als een geknakt meccanobouwwerk in de Donau. De doorgang van en naar de Zwarte Zee, Roemenië en Bulgarije was versperd. Op 3 april was de Vrijheidsbrug aan de beurt, het brede asfaltdek brak doormidden. En weer twee dagen later, op 5 april, bestookte de NAVO de derde en laatste brug over de Donau, de Zezelj-spoorbrug. Maar de betonnen boogbrug bood weerstand en bezweek pas op 26 april.
De bruggen golden vooral als ‘symbolisch en psychologisch lucratieve doelen’ las ik in een studie naar aantallen slachtoffers. Novi Sad was zijn bruggen kwijt. Net als in de Tweede Wereldoorlog. De oude burcht Petrovaradin lag machteloos op de rotsen aan de overkant, elke ochtend meerden militaire vlotten aan om duizenden mensen naar hun werk op de zuidoever te brengen.
Novi Sad leek aanvankelijk een spookstad. In de schuilkelders onder de cafés stonden tv-schermen opgesteld: de staatstelevisie, BBC, CNN. Soms waren de aanvallen van minuut tot minuut te volgen: in Italië werden de bommen in de vliegtuigen geschoven, van vliegdekschepen in de Adriatische zee gingen de Tomahawk-kruisraketten de lucht in. Even later klonken de explosies vlakbij, boven hun hoofden. Al snel was er geen water meer en geen elektriciteit, en hingen er inktzwarte wolken boven de stad. Iedereen bleef gewoon werken, al was het maar uit inat, die typisch Servische koppigheid en trots: als jij niet om mij geeft, geef ik niet om jou. De luchtoorlog zou elf weken aanhouden, toch vielen er in Novi Sad slechts twee doden. Maar de materiële en milieuschade was enorm.
Littekens
Mile Jovanović staat op de stoep voor zijn huis, de stomp van zijn linkerbeen rust op een kruk. šangaj, de acht straatjes zonder naam ingeklemd tussen de olieraffinaderij en thermo-elektrische centrale, lag in 1999 midden in de vuurlinie. Er wonen Roma, Bosniërs, Albanezen en Serviërs. Jovanović – Roma en orthodox – is er zevenendertig jaar geleden geboren. ‘De raffinaderij kreeg twaalf dagen lang de volle laag,’ vertelt hij. ‘Soms waren we zo bang dat we naar de Donau renden. Bakstenen, daken en glas vlogen in het rond, het leek wel nacht en de rook was zo dik dat we bijna geen lucht meer kregen. En de politici,’ hoont hij, ‘zaten in hun comfortabele stoelen voor de tv en keken ernaar.’
Hij hoopt nog maar één ding: dat de grenzen opengaan, zodat hij met zijn familie kan reizen, om werk te vinden en ergens een nieuw leven te beginnen. ‘Ik voel me verraden,’ zegt hij ineens. ‘Ik ben oorlogsinvalide. Toen alles begon, in 1991, kwam ik in Kroatië terecht. Je moest in het leger, anders was je een landverrader. Nu zou je een held zijn als je geweigerd had.’
De littekens in de stad zijn inmiddels zo goed als verdwenen. Alleen het betonnen geraamte van het voormalige televisiegebouw steekt nog onheilspellend af tegen de hemel. De bruggen zijn er weer, de vervuiling is grotendeels gesaneerd. Over de olieraffinaderij hebben de Russen zich ontfermd, die heet nu Naftagas. Rusland is hun enige vriend, zeggen ze in Novi Sad smalend. Het is niet bepaald de vriend die ze zich wensen.
In Novi Sad zijn vooral de jongeren het verleden beu. Ze verwijten de generatie van hun ouders dat ze het tot zulke gruwelen hebben laten komen. Zij hebben per slot van rekening Milošević, Tudjman en Izetbegović gekozen. De angst is groot dat de geschiedenis zich zal herhalen, want de stapel onvereffende rekeningen is onafzienbaar. Een streep eronder zetten is waarschijnlijk een illusie, zoals Tišma in zijn werk laat zien, het verleden laat zich niet afschudden, het woekert onderhuids voort, de lont kan zo weer vlam vatten. ‘Het verschrikkelijke zelf is voor mij niet verrassend,’ zei hij in april 1999, ten tijde van de NAVO-bombardementen, in een interview met Der Spiegel, ‘ik ben hoogstens verrast als het dan ook daadwerkelijk gebeurt – het zou immers ook niet kunnen gebeuren. Op zich zijn de mensen toch allemaal heel normaal, alleen in extreme omstandigheden worden ze tot monsters.’ En juist daarom, pleit menigeen in Novi Sad, is een stevige rechtsstaat vestigen hoogste prioriteit – niet de oplossing maar een begin. Dat kunnen ze niet alleen en daarom houden ze bijna allemaal hun ogen op Europa gericht.
Vrienden onder Tito
In het centrum merk ik op het eerste gezicht weinig van het Servische isolement, al valt het op dat er geen westerse winkelketens zijn. Een nieuw winkelcentrum heet met een knipoog New Nork. Er hangt een lichte en vrolijke stemming, nergens in de Balkan zag ik zoveel elegante vrouwen. ’s Avonds lijkt heel Novi Sad op straat te flaneren. In het Donaupark, op de terrassen en in de binnenhoven gonst het van de stemmen. In Novi Sad gaan ze er prat op dat in hun stad nog steeds een kwart van de bevolking van niet-Servische komaf is. Alleen moslims zijn er van oudsher nauwelijks, afgezien van de Albanese bakkers en geldwisselaars. Als vreemdeling krijg ik een bijna kinderlijk open onthaal. Maar er zijn details die gekrenktheid verraden, kleine feiten die ineens in een schril licht worden gezet. Dat de basisschool in de wijk Detelinara werd gebombardeerd wordt steeds weer, meestal verontwaardigd, verteld.
Anka Simeonov, die vlakbij in een flat haar buurtsupermarktje heeft, hoor je over de school niet huilerig doen: ‘Het was avond, er was toch niemand? Bovendien verstopten ze soms soldaten en wapens in scholen.’ De ruiten van haar winkel waren allemaal gesprongen en die nacht werd hij leeggeroofd door gelegenheidsdieven. Ook daarover klaagt ze niet. Natuurlijk had ze gehoopt dat de bombardementen aan Novi Sad voorbij zouden gaan, ‘maar over de hele wereld zijn zoveel oorlogen, waarom zou het ons eigenlijk niet gebeuren.’
De Montenegrijnse woont al veertig jaar in Novi Sad. ‘Het is mijn thuis, ik heb een heel grote familie en het is hier democratischer dan in Belgrado of lager.’ Als ik vraag of ze kwaad is op het Westen, zwijgt ze lang en zegt dan bedachtzaam: ‘Het is geen kwaadheid, het is eerder verdriet. Onder Tito hadden we een heleboel vrienden over de hele wereld, maar na 1980 was dat afgelopen. Was die vriendschap er vanwege één man of vanwege ons? Nu hebben we helemaal geen vrienden meer.’
Al sinds begin jaren negentig zijn de Serviërs, omringd door vijandige buren, feitelijk opgesloten in hun binnenland, zonder toegang tot zee. Onder aan de Vrijheidsbrug is het Donaustrand afgeladen vol, hutjemutje staat half Novi Sad in het lauwe water. Vakantie vieren ze thuis, een visum krijg je niet zomaar. Driekwart van de jongeren in Novi Sad is nog nooit buiten Servië geweest. Tijdens mijn verblijf in de stad lees ik in de krant dat de Europese Unie de visumplicht voor Servië per 1 januari 2010 wil opheffen. Ik bespeur voorzichtige hoop – maar niet bij Andrej Tišma, de enige zoon van de schrijver. Hij zegt schamper dat Servië daarvoor eerst nog aan een reeks vernederende voorwaarden moet voldoen, zoals grenscontroles tussen Servië en Kosovo. ‘Zo willen ze ons dwingen om de onafhankelijkheid van Kosovo te erkennen.’
Andrej Tišma, kunstcriticus en webkunstenaar, is de eerste gepassioneerde euroscepticus die ik in Novi Sad ontmoet. ‘Hoe kunnen we vrienden zijn met de NAVO-landen, nadat ze ons hebben gebombardeerd?’ Gedetailleerd beschrijft hij de drie maanden durende bombardementen. ‘Een barbaarse daad,’ noemt hij het. ‘Ik was altijd een fan van de Amerikaanse cultuur en ik heb vrienden in heel Europa, maar waren ze nu gek geworden! Alle mensen keerden zich op slag tegen de NAVO, Slobodan Milošević had meer aanhang dan ooit.’ Goed, daarna verloor hij de verkiezingen – en Tišma wil wel kwijt dat hij nooit op hem heeft gestemd. Hij gelooft niet in democratie, die is gewoon te koop. Ook daarom is hij tegen de Europese Unie, of elk ander centralistisch systeem, omdat het culturen gelijkschakelt. Servië moet de status van niet-gebonden land krijgen, zoals vroeger het Joegoslavië van Tito, dat een onafhankelijke koers voer tussen het Westen en het Oostblok.
Arctic Monkeys
De ouderen die ik in het Donaupark spreek, hebben geleefd en gewerkt voor een verenigd Joegoslavië. Dat betekent niet dat ze zich tot Joego-nostalgie laten verleiden. Ze zwijgen liever over politiek. ‘De NAVO-aanval was de derde oorlog die ik heb meegemaakt,’ zegt een Servische economielerares van tachtig, ‘ik hoop te sterven voor de vierde uitbreekt. Toen de Varadinbrug was verwoest, heb ik gehuild: waarom?’
In 1994 was ze met drie koffers uit Bosnië terug naar haar geboortestad gevlucht. Dertig jaar had ze in Zenica gewoond, waar ze getrouwd was geweest met een Bosnische moslim. ‘Het was er heerlijk, ook toen ik weduwe was geworden.’
Maar ineens was de atmosfeer totaal veranderd. ‘Als je voelt dat mensen je niet meer kunnen velen, kun je beter vertrekken,’ vat ze samen. ‘Individuele haat kan ik begrijpen, collectieve haat niet.’
Eens moet de noodlottige cirkel doorbroken worden. Met de moeilijk te verteren vraag waarom de Serviërs alle schuld toegeschoven krijgen, moet elke Serviër zien te leven. Novi Sad met zijn westerse geschiedenis, zijn multi-etnische traditie, zijn vlakke ommeland en open mentaliteit zou een brug naar het Westen kunnen zijn. Hoop putten jong en oud uit het Exit-festival. Toen Servië in 1999 door de halve wereld werd buitengesloten, bedachten studenten dat ze de wereld dan maar naar Novi Sad moesten halen. Ook dat is inat. Dit jaar had Exit honderdduizend bezoekers van over de hele wereld. Bands als Artic Monkeys, Kraftwerk, Patti Smith en The Prodigy speelden op dertig podia rondom de Petraovaradinburcht. Een luidruchtig symbool voor de weg terug naar Europa.
DE JONGSTE OORLOG
De NAVO-operatie Allied Force duurde van 24 maart tot 11 juni 1999, heette aanvankelijk een ‘humanitaire interventie’ en ging buiten de VN-Veiligheidsraad om. Doel was om Klein-Joegoslavië (Servië en Montenegro) te dwingen om het geweld in de naar onafhankelijkheid strevende provincie Kosovo te staken. Andere eisen waren militaire terugtrekking, toelating van een internationale vredesmacht, garanties voor veilige terugkeer van vluchtelingen en medewerking, samen met het Kosovo Bevrijdingsleger (UÇK), aan een politieke oplossing.
De NAVO voerde meer dan zevenendertigduizend vluchten uit en bestookte Servië en Kosovo met meer dan drieëntwintigduizend bommen en raketten. Doelwit waren militaire en strategische objecten, maar allengs werden geschikte doelen schaars. Binnen de NAVO ontstond onenigheid over het eigenmachtig optreden van de Amerikanen. Vooral Duitsland, dat voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog militair buiten zijn eigen grenzen opereerde, werkte aan een vredesplan. Finland kreeg Rusland mee, dat Miloševic er uiteindelijk toe bewoog het vredesplan van de G8 te accepteren.
Door de oorlog sloegen bijna een miljoen Kosovaren op de vlucht. Over dodelijke slachtoffers onder de Joegoslavische bevolking zijn geen betrouwbare cijfers, waarschijnlijk ligt hun aantal tussen de vijfhonderd en vijftienhonderd. Op 12 juni 1999 trok de vredesmacht KFOR Kosovo binnen. Tien jaar later zijn er nog 13.829 manschappen gestationeerd. Kosovo riep op 17 februari 2008 eenzijdig de onafhankelijkheid uit. Een deel van de internationale gemeenschap ging over tot erkenning, waaronder de Verenigde Staten en de meeste EU-landen.
</p