Interview met hoogleraar Bosecologie Frits Mohren
De bossen bij Putten lijken een schilderij van Anselm Kiefer, druilerig, donker, alsof het nooit meer licht wordt. Op de parkeerplaats van het landgoed Schovenhorst ruikt het naar gevallen bladeren, de lucht prikkelt. Frits Mohren, hoogleraar Bosecologie en Bosbeheer in Wageningen, en sinds 2010 in zijn vrije tijd jager, staat rustig buiten te wachten. Als gewezen bestuurslid komt hij graag op het landgoed, zegt hij, het koetshuis is een mooie plek voor bijeenkomsten.
Halverwege de negentiende eeuw werd hier 180 hectare woeste grond bebost, op basis van de nieuwste kennis.‘Nog steeds denken mensen dat bos er vanzelf is’, zegt Frits Mohren, ‘en dat er vroeger meer bos was, en mooier bos.’ Feit is dat er toen rücksichtslos werd ontbost, de ijzersmelterijen op de Veluwe vraten hout en lieten woeste gronden achter, de landbouw met zijn plaggensysteem deed de rest. Alleen bij landgoederen had je nog rijke bossen. ‘Met de kunstmest kwam halverwege de negentiende eeuw het keerpunt. Er ontstonden ware bebossingsgolven. De Veluwe zoals wij die kennen is pas begin vorige eeuw aangeplant, het waren plantages met grove dennen voor de houtproductie. In de jaren zeventig waren die halfwas en net geschikt voor de mijnbouw. Maar die liep toen net op zijn eind.’
Echte bosman
Frits Mohren (1957) komt uit Midden-Limburg. ‘Ik ben opgegroeid op een bosbedrijf. Mijn vader zat in de mijnhouthandel. In de jaren vijftig was er in Limburg geen hout meer te krijgen, maar in Drenthe was de heidebebossing inmiddels rijp voor de kap. Mijn vader kocht daar hout. Hij had er zelf ook zeven hectare bos, dat heb ik nog steeds. Voor mijn vader draaide het weliswaar om houtproductie, maar hij nam me ook mee naar natuur- en studieclubjes. Hij was een echte bosman. De familie zei over hem en mijn opa dat ze onrustig werden als ze te lang geen dennen hadden geroken.’
Het leven van Mohren ging gelijk op met de ontwikkeling van het bosbeheer. Hij zat op het atheneum toen de grote stormen woedden: ‘De najaarsstorm van 1972, de voorjaarsstorm van 1973. Ik moest met mijn ouders naar Drenthe om naar ons bos te kijken. Er was veel stormschade, bovendien waren die monoculturen gevoelig voor aantastingen en was al dat stormhout te veel om op te ruimen. Daarbij was er een gebrek aan plantgoed, want zoveel was er helemaal niet opgekweekt. En toen bleek er overal verjonging op gang te komen. Dat ging best goed, de bodems werden rijker, er kwamen meer soorten bomen. Je moet alleen wat geduld hebben. Maar wij zijn in Nederland nogal doenerig.’
Natuurvolgend
Mohren ging in Wageningen Bosbouw studeren. Er begon een nieuwe wind te waaien: ‘We gingen allemaal naar Zuid-Duitsland, en naar de Zwitserse hoogleraar Hans Leibundgut, een icoon van het natuurvolgend bosbeheer. Het was grensverleggend, ik voelde me er erg mee verbonden, je grijpt in de groei van een bos in, je stuurt in natuurlijke processen. Bosbeheer als toegepaste ecologie, niet als aanleg van houtakkers.’ De Stichting Kritisch Bosbeheer werd opgericht. Het Europese bosonderzoek kreeg nieuwe impulsen. Bij de huidige ecosysteembenadering gaat het om vitale en gemengde bossen, die ook nog eens multifunctioneel zijn: houtproductie, natuurbehoud en recreatie. Die aanpak is in Nederlandse bosbouwkringen inmiddels gemeengoed.
‘Europa is de bakermat van het natuurvolgend bosbeheer. De afgelopen vijftig jaar is er een enorme dynamiek geweest. Vroeger bezag je het bos als een statisch geheel, maar ecologisch evenwicht is altijd periodiek, afhankelijk van de tijdschaal die je in ogenschouw neemt.’ Als voorbeeld noemt hij de zure regen, wetenschappers waarschuwden in de jaren zeventig voor het grote Waldsterben, maar ze hadden buiten de buffermechanismen gerekend. ‘Niet dat verzuring van de bosbodem geen serieus probleem meer is, maar ecosystemen reageren vaak anders dan wij kunnen voorzien. Neem de droge zomer van afgelopen jaar, daar maakte iedereen zich zorgen over. Langs de A50 bij Apeldoorn zagen mensen dooie bomen: berken, lijsterbessen, populieren. Maar ze waren niet dood, de huidmondjes waren dichtgegaan en de bomen hadden hun bladeren laten vallen, zo doen vroege pionierssoorten dat, zo beschermen ze zich tegen verder vochtverlies. In het najaar zette het herstel onverwachts snel in. Je ziet de selectiedruk aan het werk: op de Veluwe zijn maar heel weinig bomen doodgegaan, soms lag dat aan de waterhuishouding ter plaatse, er kunnen talloze oorzaken zijn. Die verschillen drukken ons weer met de neus op het belang van variatie.’
Gemengd bos
Als wetenschapper richt Mohren zich op onderzoek en uitwisseling van kennis, elk jaar zijn er bij Bos- en Natuurbeheer zo’n tachtig nieuwe studenten, inmiddels is iets meer dan de helft vrouw. ‘Voor het klassieke handwerk moet je niet meer bij de universiteit zijn. Dat leer je vooral op het hbo, daar worden professionele beheerders opgeleid, die weten hoe ze de beschikbare kennis op hún terrein zo kunnen toepassen dat het systeem goed functioneert en niet verschraalt.’
Het gemengde bos is niet meer weg te denken, zegt Mohren. ‘Door bezuinigingen van de afgelopen jaren zijn de grote terreinbeheerders wel meer gaan oogsten, terwijl ze in de decennia ervoor juist minder hadden geoogst en aangeplant. Toen wilden we vanwege leeftijdsvariatie en biodiversiteit meer oud bos en meer dood hout. Maar ook in oude bossen moet je de groei erin houden. Vroeger werd het bos beheerd als kaalkapsysteem, tegenwoordig is kleinschalige groepenkap gangbaar. Kaalkap levert meer hout op dan uitkap en de grootschalige omrasterde aanplant na kaalkap is ook efficiënter dan kleinschalige verjonging, maar je maakt wél de bosstructuur kapot. Terreinbeheerders moeten altijd weer scherp gehouden worden: Wat doen je ingrepen met de bodem? Welke soorten wil je op de lange termijn hebben?’
Wildstand en loofboomverjonging
Het oude kaalkapsysteem leent zich goed voor inrastering van aanplant en een relatief hoge wildstand daarbuiten, zegt Mohren, maar bij kleinschalige verjonging wordt rasteren heel duur en je wilt ook niet overal rasters. ‘Op de Veluwe zouden we er graag zo min mogelijk hebben, maar omdat de wildstand de laatste jaren verdubbeld is, met name die van roodwild en varkens, is er bijna geen natuurlijke loofbomenverjonging meer. Terreinbeheerders vinden het belangrijk dat bezoekers wild kunnen zien. De ene bejaagt niet of nauwelijks op de Veluwe, om te kijken wat daaruit voortkomt, een ander zegt: reeën veroorzaken geen schade. Tja, als je geen belang aan loofboomverjonging hecht, klopt dat.’ En hij stelt: ‘Als een bezoeker die af en toe in het bos komt een hert ziet, dan zitten er in feite veel te veel. Beleving en emotie staan lijnrecht tegenover de ratio. Zonder rasters zul je moeten bejagen, niet overal, maar gericht en hier en daar heel intensief. Dat is juist bij kleinschalig bosbeheer lastig, omdat je door de toegenomen verjonging de herten slechter ziet. Afgezien daarvan is het nu al haast ondoenlijk om het jaarlijkse afschot te halen, en dan zijn de wildschattingen waarschijnlijk ook nog te laag.’
Natuurvolgend bosbeheer kan niet zonder doordacht en effectief wildbeheer, is Mohrens slotsom. ‘Hier op het landgoed Schovenhorst probeert de beheerder ongelijkjarige bosstructuren te maken, dat kan niet met rasters. Maar de man is slechts voor twee dagen per week aangesteld, waarvan hij er minstens een op kantoor zit.’ Die heeft helemaal geen tijd voor wildbeheer, wil Mohren maar zeggen. In de praktijk kan wildbeheer niet zonder vrijwilligers, preciezer, niet zonder vrijwillige jagers. ‘Op Schovenhorst loopt iedere dag een oude jager rond, een voormalig boswachter, die man is goud waard.’
Jagen en predatoren
Frits Mohren jaagt zelf ook. ‘Dat is gekomen door een Duitse kennis. Zijn zoon promoveerde bij mij, op bosbrandecologie. Hij is verongelukt, onder een boom gekomen. Zijn proefschrift was bijna klaar, dat hebben we toen in overleg met zijn vader afgemaakt. In die tijd ben ik weleens met hem mee op jacht gegaan. In 2010 heb ik zelf in Nederland mijn jachtexamen gedaan. Het was een leuke cursus, heel degelijk, ook wat betreft wapens en veiligheid.’
Een paar keer per jaar gaat hij nog met de vader van zijn promovendus op jacht, in Brandenburg. Voor het overige jaagt hij op de Veluwe. ‘Ik ga er het liefst ’s ochtends op uit, maar nu in de winter is het pas zo laat licht dat er al vroeg andere mensen in het bos zijn.’
Veel wil hij er verder niet over kwijt. ‘Jagen is voor mij een vrijetijdsbesteding, het staat los van mijn werk. Ik ben nu eenmaal ontzettend graag in het bos. Dat kun je ook met een camera doen, kun je dan zeggen…’ Hij doet er het zwijgen toe. Elke jager weet dat alleen niet-jagers dat vinden. Dan zegt hij: ‘Ik vind het waardevol het wildbeheer direct met het bosbeheer te verbinden, maar ik wil de emotie die de jacht oproept geen rol laten spelen in mijn werk. Het is geen geheim dat ik jaag, maar ik wil niet dat het interfereert met mijn onderzoek en onderwijs.’
Mensen kunnen er slecht tegen dat de natuur niet in evenwicht is, zegt Mohren. ‘Ik denk altijd maar aan de uitspraak van de Britse schrijver Tennyson: Nature, red in tooth and claw.’ De laatste jaren raakt bij dierecologen het begrip Landscape of Fear in zwang. ‘Nee’, zegt Mohren ‘dat vind ik geen prettig term. Predatoren beïnvloeden het gedrag van hoefdieren nu eenmaal.’ Daardoor zijn beide in de loop van de evolutie geworden tot wat ze nu zijn. Hij vertelt dat een Nederlandse ecoloog er in het Poolse Woud van Białowieża onderzoek naar doet: herten worden alerter door predatoren, maar het is niet zo dat ze het terrein heel anders gaan gebruiken, ze blijven wat meer op kléíne open plekken. En een ouder onderzoek naar reeën laat zien dat die zich gewoon in territoria van lynxen ophouden, alleen meer aan de rand.’
Klimaatprobleem
Voor modes en snelle meningen moet je sowieso niet bij Mohren zijn. Nu met het klimaatakkoord van Parijs, waarin de noodklok wordt geluid over de CO2-uitstoot, roept iedereen: het bos! En kijkt hoopvol naar het bos. ‘Daar wordt soms veel te veel van verwacht’, aldus Mohren. Hij maakt een snel rekensommetje en vervolgt: ‘De bijdrage van het bos in Europa is beperkt, tien procent van de totale uitstoot wordt er elk jaar vastgelegd, maar dat gaat niet eeuwig door. Alleen als je het bos uitbreidt en duurzaam beheert, ga je één keer van een lager naar een hoger koolstofsysteem. Dat is het enige wat helpt. De groei van bos en bomen is het allereenvoudigste mechanisme om CO2 uit de lucht te halen en op te slaan. Maar het bos kan niet het hele klimaatprobleem oplossen.’
Het bos heeft veel meer functies en dat moet zo blijven, stelt Mohren. ‘Subsidie is niet duurzaam, dat kan altijd weer ophouden. De beheerders moeten nu al de eindjes aan elkaar knopen. Het reguliere bosbeheer is de kurk waarop alles drijft. Hier op Schovenhorst wordt het beheer betaald van het geld dat de houtproductie oplevert.’ Verder speelt het bos een grote rol in het behoud van biodiversiteit. ‘En vergeet de recreatie niet, ook dat is een belangrijke functie, de meeste mensen gaan graag naar het bos, we hebben ook prachtig bos in Nederland. Alleen’, verzucht hij, ‘willen ze er niet voor betalen. Het bos is er toch gewoon? Ze hebben geen idee wat een bosbeheerder allemaal doet, dat zien ze pas als er iets is wat hun beeld verstoort.’
Peter Wohlleben en de harmoniegedachte
Boos maakt hij zich er zelden over. ‘Ik ben geen activist, ik kan dingen jammer vinden, daar blijft het bij.’ Hij houdt zich verre van al die emoties, die verhullen soms de feiten. Hij ziet het als zijn opdracht zijn wetenschappelijke distantie te bewaren.
Tot het over Peter Wohlleben gaat – de man die in 2011 furore maakte met zijn boek Het geheime leven der bomen –, dan toont Mohren iets van ergernis. ‘Die harmoniegedachte, die goedheid van de natuur! Wohllebens bos zit vol zingeving en spirituele elementen: bomen die met elkaar praten, bomen die voor hun kinderen zorgen. Natuurlijk kun je op veel manieren naar het bos kijken, de wetenschappelijke is niet alleenzaligmakend. Ik heb er op zich geen probleem mee als mensen antropomorf over bomen praten, maar als wetenschapper vind ik Wohllebens áánspraken irritant, hij stelt de beleving in de plaats van rationele verklaringen, en stelt vervolgens de ratio ter discussie. Daarmee lossen we de problemen niet op.’
Over zijn eigen beleving van bossen is hij bescheiden. ‘Ik hou het meest van naaldbomen, zoals je die in Scandinavië en Duitsland hebt.. En ik ben ontzettend gehecht aan grove dennen, dat armetierige en weerbarstige ervan. Ken je het gedicht ‘De dennen’ van de Twentse dichter Ter Balkt? Dit is mijn favoriete strofe: Dennenbossen, scheef als dronkaards / Groeien van waaien; lucht; oudheid.
Meer lezen over natuurvolgend bosbeheer:
Twaalf boslessen voor inzicht in bosbeheer
door Simon Klingen
Ook digitaal op boslessen.nl