‘Het is niet in orde aan de achterkant van het leven,’ zei Louis Zwiers (1921). Vanaf juni 1997 tot zijn dood op 5 mei 2003 ging ik elke week bij de Amsterdamse muzikant op bezoek in het verpleeghuis Polderburen te Almere en was er getuige van hoe hij langzaam de greep op zijn leven verloor.
Tango in het ouwemannenhuis
‘Hij zit op zijn kamer accordeon te spelen,’ glundert de teamleidster als ze me binnenlaat. Naast het hoge bed van zijn vrouw zit hij. Louis Zwiers glimlacht als hij me ziet. Herkent hij mij al, na één bezoekje? Zijn vrouw slaapt, of houdt de buitenwereld buiten.
De accordeon zwabbert groot op zijn schoot, het zilvergrijze parelmoer schittert. ‘De riemen zijn kapot,’ zegt hij, ‘mijn dochter heeft nieuwe gekocht.’ Hij wijst naar de hoek, daar liggen ze. ‘Daarom moet ik mijn kin erop houden. Zo.’ Klein zit hij op de stoel, de ogen geloken, fronsend, genietend van de klank. Hij probeert zijn vingers op eigen houtje hun weg te laten vinden, zoals hij gewend was. Ze tasten in het wildeweg, zijn het patroon kwijt, dan krijgen ze een deuntje te pakken, ‘een eigen compositie’, licht en vrolijk. Links en rechts zitten knoppen. ‘Zo zijn ze origineel,’ vertelt hij. ‘De grote knoppen zijn voor de toonsoort. Hoor, dit is een tango.’ De voet van zijn vrouw beweegt lichtjes onder de dekens. Hij grijpt mis en houdt op. ‘Ik kan niet eens een tango meer spelen. Verstoord kijkt hij naar zijn rechterhand. ‘Het meeste last heb ik van zenuwen. Mijn handen trillen soms zo dat het bijna op Parkinson lijkt.’
Twee verzorgsters komen aangelopen: ‘O, u speelt accordeon.’ Dat hebben ze lang niet meer gehoord, wat geweldig, roepen ze. Hij gaat er ongemakkelijk van kijken.
Ik mag voelen hoe zwaar de Galanti is. ‘Veertig kilo,’ zegt hij, ‘eerst wou ik hem wegdoen en een lichtere kopen, maar die klinkt niet zo mooi en daarop spelen lukt misschien ook niet meer. Vlak na de oorlog heb ik hem gekocht, bij Timmermans op de Bilderdijkstraat, die is er niet meer, die is failliet. Hij kostte toen een kapitaal, 1.600 gulden. Ik heb het geld van mijn vader geleend.’ Hij probeert de accordeon in de koffer te leggen, dwars. Hij probeert het opnieuw, weer dwars. Mijn hulp wimpelt hij af. Bijna vijftig jaar heeft hij dat moeiteloos gedaan, die accordeon in- en uitpakken. Uiteindelijk geef ik het instrument snel een draai en het zakt in het fluweel.
We gaan naar buiten. ‘Ik sta de hele dag tot je beschikking,’ zegt hij opgewekt. Hij vergeet zijn vrouw goedendag te zeggen. ‘Ze is zo van karakter veranderd door haar ziekte,’ zegt hij. ‘Dat is moeilijk. Ze heeft veel slechte dagen, dan ligt ze maar op bed.’
Buiten ademt hij diep in. ‘Lekker weer is het.’ Het waait, het is bewolkt en fris, maar het is buiten.
Met twee andere muzikanten vormde hij Les Etoiles, vertelt hij, eind jaren veertig verzorgden ze de begeleiding bij cabaret Louis Seize in de Reguliersdwarsstraat. Hij speelde accordeon, contrabas en gitaar. ‘Ik heb ook op het Rembrandtplein gewerkt en voor Henk Elsink, dat was ook heel goed.’ Ineens stokt zijn verhaal. ‘En nu zit ik in het ouwemannenhuis.’ Hij kijkt onthutst.
We lopen door de nieuwbouwstraten van Almere. Zeventien jaar wonen ze hier. ‘Mijn vrouw kan zich er niet bij neerleggen dat we niet meer in Amsterdam wonen, maar ik heb in Almere Haven een mooie tijd gehad. Je laat dáár wat, je vindt hier wat. Ik heb hier nog een tijdje een leuk orkestje gehad, maar dat is verwaterd. Ik speel al een jaar of zes niet meer.’
Hij wijst op een gebouw in de verte. ‘Wat is dat voor flat?’
‘Het hoofdgebouw van Polderburen,’ antwoord ik. ‘Daarboven is de kamer van dokter Houweling.’
‘Ik dacht dat hij in Haarlem woonde,’ zegt hij en verlaat zich maar weer op mij. ‘Ik heb die handicap, dat is wel eens lastig, maar ik merk er eigenlijk niet zo veel van. Soms weet ik ineens iets niet meer. En ’s nachts heb ik allerlei beelden. Vannacht ben ik weer de hele nacht beziggeweest. De secretaire in de kamer ging bewegen, mijn vrouw en dochter liepen rond. Het is heel naar. Ik weet dat het dromen zijn, ik ben tamelijk nuchter, maar de beelden zijn zo echt, echter dan de werkelijkheid.’
We staan voor de voordeur van zijn huisje, op de muur zijn goudkleurige naambordjes van de twaalf bewoners geschroefd. In de huiskamer zit zijn vrouw in de rolstoel. De pers op tafel is weggeklapt.
‘Nee,’ gilt ze. ‘Nee, nee.’ Ze hangt achterover en hij pakt haar hoofd met beide handen vast.
‘Rustig nou maar.’ Hij schuift zijn stoel dichtbij. Ze klemt zich aan zijn mouw vast, trekt hem naar zich toe en roept: ‘Nee, nee.’
Hij kan de kracht nauwelijks weerstaan, raakt bijna in paniek: ‘Loslaten, laat los.’ Hij probeert zich van haar greep te bevrijden.
‘Niet loslaten,’ gilt ze en klauwt zich vaster. Hij weet niet wat hij ermee aan moet, geneert zich. Ik ga maar.
‘Dag mevrouw,’ groet ik haar.
‘Dag mevrouw,’ antwoordt ze. Met keurige, heldere stem</p
Louis Zwiers (1)
Tango in het ouwemannenhuis:
Waarin zijn vingers in het wildeweg de oude deuntjes op zijn accordeon proberen te vinden en hij monter zegt: ‘Ik sta de hele dag tot je beschikking.´