Ik benijd ze niets die stadse kinderen die ‘bah’ gillen als ze een hondendrol zien en angstig achter moeders mantelpak kruipen als ze een strontvlieg of regenworm ontwaren. Erger nog, ik voel de neiging opkomen ze eens lekker met hun Oilily-jurkjes in de modder te zetten of met hun blote voetjes tussen de pissebedden. Want de smetvrees wordt er al vroeg ingepompt.
Als kind heb ik me gewenteld in viezigheid. Dat had je op het platteland. Je speelde in stallen tussen eeuwenoude spinnenwebben, je rollebolde tussen de koeien en varkens, je viel in sloten die als riolering dienst deden, je at wel eens bedorven waar en je zat bij kinderen in de klas die hooguit eens per week in de teil gingen, tien na elkaar. Alle kinderziektes hebben we gehad en verder niets.
In de loop der jaren zag ik talloze filmpjes met krioelend ongedierte dat met het blote oog niet waarneembaar is. Reclamemakers zijn er dol op. Toiletpotten waar opa op gepoept heeft, terwijl de kleine meid daarna nietsvermoedend met haar handjes op de bril steunt, je moet er als moeder toch niet aan denken. Trapleuningen, liftknoppen, winkelwagentjes, het ballenbad van Ikea, als ons blote oog microscopisch zou zijn, dan zouden we niets meer aanraken. Dan zou menigeen zich verschansen in een steriel huis en zelfs niets meer durven te eten.
Voortdurend worden we bedreigd door ziektekiemen. De schoonmaakindustrie verdient miljarden aan onze op hol geslagen hygiëne. Ze blijft nieuwe oplossingen aandragen – spik & span-zeepjes, -doekjes en -sopjes – ze doet haar uiterste best, maar een kiemvrije toekomst zit er niet in. We zuigen en vegen en soppen en dieptereinigen, we binden de strijd aan met de huismijt, kortom, we gaan als een blinde tekeer tegen een eindeloos leger van onzichtbare aanvallers. En ondertussen schrobben we ook nog eens verwoed alle natuurlijke afweer van onze huiden, zodat ze overgevoelig worden en snel verouderen. Als het nuttig was geweest om al die microscopisch kleine viezigheid te ontwaren, had de schepper ons wel betere ogen gegeven. Mijn afkeer van deze smetvrees kreeg een stevige steun in de rug door de hygiëne hypothese waarover ik in het weekblad Intermediair las. Als baby’s niet of te eenzijdig aan viezigheid worden blootgesteld, komt hun immuunsysteem niet tot volle wasdom en krijgen ze allerlei ziektes. Dat is een plausibele verklaring voor de hedendaagse explosie van allergieën. Ook andere ziektes doen het steeds beter: astma, reuma, hooikoorts, allerlei eczemen, jeugdsuikerziekte.
Zie je wel, ik heb het altijd wel vermoed: viezigheid is juist heel gezond. Al die vroegere aanvallen van buitenaf hebben me fysiek gehard, bij mij binnen moet het wemelen van de afweerstoffen en anti-beestjes. Ik heb nooit eens griep, als rondom mij iedereen is geveld, proest ik alleen een keer. Mijn zus was vroeger zelfs zo vies dat haar krasje om tbc op te sporen – de ouderwetse variant van de Mantoux-prik – opzwol, dus ze was positief. Bij nader onderzoek bleek ze geen tbc te hebben maar te barsten van de antistoffen. Blakend dus. Wij kinderen staken elkaar met van alles en nog wat aan, dat schijnt ook heel gezond te wezen. Alleenstaande kinderen zijn vaak veel bevattelijker voor aanvallen van buitenaf.
Onze obsessie voor hygiëne is zorgwekkend, zeggen wetenschappers. En ze noemen zelfs al een mogelijk tegengif: de kleintjes in ons antiseptische leefmilieu inenten met een fikse cocktail van de ontbrekende viezigheid. Dat is pas ziek.