Itteren
Vanaf de brug over het Julianakanaal gaat een haarspeldweg naar beneden. In de diepte ligt Itteren. Een dorpje dat al eeuwen dapper weerstand biedt tegen het water van de Maas. Vlak voor het dorp neemt de weg een hoge hobbel, als een bovenmaatse verkeersdrempel. Het is de kade die in 1995 om Itteren is gebouwd.
Een ringdijk is het eigenlijk, maar dijk dat klinkt zo hoog en zo naar zeewering, vinden ze in Limburg, een kade, dat is beter. De Maas is een echte regenrivier en in twee, drie dagen tijd kan het water sterk stijgen. Voorspellen gaat maar vierentwintig uur vooruit.
Het is vroeg op een doordeweekse middag en Itteren lijkt uitgestorven. De mensen werken elders. Buiten de ringkade, in de uiterwaarden, ploegen tractoren het land om. De lucht is grijs, de bakstenen van de huizen zijn van een somber grijsbruin. Het is de klei van de rivier die de dorpen al sinds eeuwen hun kleur geeft.
Limburg is de enige provincie in Nederland die geen polders heeft, in naam niet en voor ons gevoel niet. Limburg ligt veilig hoog boven nap. Maar klopt het wel? Wat was een polder ook weer? Een door waterscheidingen omgeven stuk land, waarbinnen de waterstand kunstmatig geregeld kan worden, en waarbij het buitenwater hoger staat dan het binnenwater. Zo bezien is Itteren een halfbakken polder: soms staat het buitenwater er hoger dan het binnenwater en het water kan er kunstmatig geregeld worden. Dat is pas sinds midden jaren negentig zo. De overstromingen van de Maas in 1993 en 1995 werden niet meer aanvaardbaar gevonden en de noodwet Deltawet Grote Rivieren leidde tot omkading van het dorp.
Rijkswaterstaat zag er aanvankelijk niets in. Omdat de Maas miljoenen jaren zand en grind had meegevoerd, liggen er dikke pakken in de bodem, en die laten het water gemakkelijk door, zodat het zo onder de kade door zou kwellen. Maar de maatschappelijke druk was groot en die kade kwam er toch, dus moest Itteren dat kwelwater weg kunnen malen. ‘Bij hoogwater ontstaan overal in Itteren bronnetjes,’ vertelt woordvoerder van Waterschap Roer en Overmaas, Joep Delsing. ‘Het kwelwater spuit ineens op allerlei plekken in vuistdikke stralen uit de grond en stroomt naar het laagste punt.’ Hij haalt enkele foto’s te voorschijn van de nieuwe pompen, zes stuks. Ze staan in een loods in Sittard en worden bij hoog water snel uitgereden. Dikke slangen worden over de kade uitgerold en het water wordt uit de hoofdriolering en uit het beekje Kanjel buitendijks gepompt, de Maas in en de uiterwaarden. De Kanjel loopt door een breed grasveld op het diepste punt dwars door het dorp en splitst het in tweeën. Het is meer een sloot, waar je met één sprong overheen bent. Maar niet altijd: ‘Die avond dat wij naar zolder moesten kwam de Maas hier zo via de beek binnenstromen,’ vertelt een vrouw die haar hond uitlaat. Ze woont aan het Geneinde, aan de oostzijde van de beek. Bij de overstroming van 1993 had ze nog vloerbedekking gehad, vertelt ze, maar de tweede keer niet meer, toen had ze tegels. Ze is blij met de kade. ‘Anders hadden we het water alweer binnen gehad, een centimeter of tachtig.’ Daarop wijzen ook de diepe bandensporen in de kade. Waar de Kanjel een duiker instroomt en weer opduikt in de uiterwaarden, zijn onlangs de pompen al geweest om het dorp te bemalen. Ook aan de oevers van de Maas is het recente hoogwater af te zien, ze zijn zwart en aangevreten, de struiken hangen vol drijfvuil.
Dat het waterschap met mobiele pompen bemaalt, komt door de onzekere toekomst van het gebied. Want wat de grootscheepse Grensmaasplannen verbreding van de rivierbedding en grindwinning na afronding voor de waterhuishouding gaan betekenen is nog onvoorspelbaar. Die mobiele pompen hebben overigens nog andere voordelen. Ze zijn al een keer ingeschakeld om het Delfland te helpen bemalen.
Langs de Maasoever is de kade van baksteen. Op sommige plekken is de muur verlaagd om het uitzicht van de dorpelingen niet te bederven. Bij hoogwater wordt de kade tijdelijk verhoogd met aluminium balken. ‘De dijk is ingezegend door meneer pastoor,’ vertelt Delsing, ‘het was net of je in Het dagboek van een herdershond rondliep.’ Tussen de kademuur en de huizen loopt een pad dat de voortuinen in twee minituintjes opsplitst. Veel grind, sierstenen en geschoren groen. Iets verderop liggen de huizen met hun achterzijde naar de Maas gekeerd, tot 1996 liepen de diepe tuinen tot aan de oever.
Later op de middag komt een oude man door zo’n tuin op me afgelopen, Leo Hanssen. ‘Ik vind: de kade staat helemaal niet in de weg,’ zegt hij. ‘Normaal was het ieder jaar prijs, niet zo hoog, maar wel over de weg, soms wel vijf keer in een winter. Dan konden we niet meer op Geneinde komen en die van Geneinde konden niet bij ons aan de Maas komen.’ Soms was Itteren een eiland, maar levensbedreigend was het niet. ‘Ik heb in 1953 als militair geholpen bij de watersnoodramp,’ zegt hij, ‘daar is het hoogwater hier niks bij. Vreemde mensen die Itteren binnenkomen, krijgen de schrik van hun leven, maar voor de bewoners was het hoogwater een feest. In het café werd de deuropening afgedijkt met een dubbele rij planken, daartussen stampten ze koemest aan. Vaak drong het water toch binnen, maar iedereen stond gewoon met zijn laarzen aan bier te drinken. Dat waren mooie tijden, dat kan nu niet meer. Wat hadden de mensen vroeger? Een houten tafel, een paar stoelen, een stenen vloer. Na een overstroming zette je de voor- en achterdeur open, even schrobben en klaar. Het enige dat altijd paniek gaf was het vee, om dat op het droge te krijgen. In 1926 hebben de koeien zelfs in de kerk gestaan, dat is het hoogste punt van het dorp.’Al zit een overstroming er nog maar eens in de tweehonderdvijftig jaar in, het peil van de Maas houdt Hanssen nog steeds goed bij. ‘Vorige week was ze vierenveertig meter twintig,’ zegt hij, ‘dan begint ze. Als ze goed hoog is, is ze vijfenveertig meter tachtig.