Drie Dorpen Polder
‘Dubbel tarief ivm hoog water’, vermeldt een bord op de veerboot van Doornenburg naar Pannerden. Een lantaarnpaal staat met zijn voeten in het Pannerdensch Kanaal. Aan de overkant loopt de weg naar een lage betonnen brug over de Groene Rivier, een strook uiterwaarden die bij hoog water onderloopt. Roestige damwanden rijzen op uit het drasland, in de plassen dobberen honderden ganzen. Daarachter ligt de verzwaarde dijk om de Drie Dorpen Polder.
Eeuwenlang heeft de Rijn hier het landschap in beweging gehouden.Waterlopen verzandden, nieuwe rivierarmen ontstonden, uiterwaarden slibden op met vette klei, dorpen werden verzwolgen, de splitsing van Rijn en Waal schoof keer op keer van oost naar west. Het landschap heeft tot vele namen geïnspireerd: de Gelderse Poort bijvoorbeeld, omdat het rivierengebied tussen twee stuwwallen Nederland inloopt. Of het Gelders Eiland, omdat de aanleg van het Pannerdensch en het Bijlandsch Kanaal in de achttiende eeuw het gebied isoleerde van de rest van Nederland. Sindsdien is het omsloten door de twee kanalen, een dode arm van de Rijn (Rijnstrangen) en de Duitse grens.
Op het Gelders Eiland ligt de Drie Dorpen Polder. De kerktorens aan de dijk lijken het gebied met een onzichtbare draad te omspannen: de stompe toren van Pannerden, de spitse toren van Aerdt en de toren van Herwen. Tussen de dorpen strekken de akkers zich uit. In de uiterwaarden liggen de steenfabrieken, graslanden en steeds meer natuurgebieden.
Bij het Gemaal Oude Rijn duwt een man een kruiwagen met gras de dijk op. ‘Ja, jullie vinden het mooi,’ zegt de oude Bach, ‘wij zijn hier geboren en getogen.’ Zijn grootvader was machinist van het gemaal, zijn vader ook. Daarnaast was zijn vader polderbeurder, hij haalde de polderbelasting op. ‘Maar hij zei altijd: “Van een kale kip kan ik geen veren plukken.” Allemaal erremoe was het hier.’ Nee, hij is zijn vader niet opgevolgd, ‘toen was het al gebeurd, er was verderop een nieuw gemaal gebouwd.’ Hij werd boerenknecht en werkte bij de scheepswerf. Dan vraagt hij of ik de betonnen grindpalen op de dijk tussen Aerdt en Pannerden heb gezien. Die zijn daar in de oorlog neergezet, om de tanks tegen te houden. ‘In de oorlog moesten de Hollanders daar van de Duitsers een kanaal graven,’ vertelt hij. ‘Mensen uit Amsterdam, advocaten, alles zat erbij, ze groeven met het geweer in de nek. Nu is het nog maar een slootje.’ Het gras op de kruiwagen is nat van de dauw, het is een mooie dag, knikken we. Zijn klompen klepperen over de dijk.Aan de rand van Aerdt staat tegen het talud een stoer werkgebouw, een dijkmagazijn. In de negentiende eeuw werden overal langs de dijken zulke magazijnen gebouwd, om bij een dijkdoorbraak de materialen en gereedschappen bij de hand te hebben. Een bordje somt op wat er allemaal moet liggen: ‘rijshout, kribpalen, paalbaken, juffers, planken, pinplanken, horden, dijkpalen met ijzer beslag, ijzeren bouten, spijkers in soorten, kruiwagens, draagburrien, handheijen, hamers en sleggen, kribhamers, dijkboren, spaakijzers, ijzeren hamers, booren, groote en handlantarens, pikkransen en toebehoren’. De lijst roept het beeld op van groot alarm, haastige arbeid, met man en macht, bij nacht en ontij.
Langs de Aerdtse Wetering daal ik af de polder in, vrachtwagens rijden af en aan. Langs de rand van een akker ligt een hoge berg grond, graafmachines halen de hele bodem overhoop. De steenfabrieken hebben hun oog laten vallen op de klei in de Drie Dorpen Polder, want hier zit nog roodbakkende klei en die wordt schaars. Bij de Dienst Ontgronding van de provincie liggen verschillende vergunningsaanvragen. Maar er is weerstand, van de gemeente, van de landinrichtingscommissie, van agrariërs. Er is in het verleden in deze omgeving al zoveel ontgrond, vindt men, nu moet het maar eens elders gebeuren. Ondertussen zet ook het verre verleden de steenfabrikanten nog eens de voet dwars: een deel van de Drie Dorpen Polder is een archeologische zone, daar liggen in de klei restanten uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en vroege Middeleeuwen. Als de vondstdichtheid groot is mag er niet ontgrond worden.
De klei zuigt aan mijn laarzen. Waar de graafmachines al zijn geweest is een plas ontstaan. Het water is bijna lichtgevend zwembadblauwgroen. De vrachtwagenchauffeur verwijst me naar de graafmachinist. Die mompelt wat en stuurt me naar zijn collega. Ondertussen zie ik ze via een walkie-talkie met elkaar praten. Voor wie ze werken, van wie de grond is, ze doen overal schimmig over. Hoe omvangrijk de afgraving is? ‘Een bunder, denk ik.’ Hoe lang ze erover doen? ‘Een week of drie.’ De opgeworpen berg bestaat uit de vijfenveertig centimeter dikke bovenlaag, die gaat straks terug. Daaronder wordt één meter dertig klei afgegraven. Vervolgens wordt het gat dichtgestort met roofgrond, die komt ergens bij Lobith vandaan en ligt een akker verder al in grote bergen klaar. Het is kleigrond die niet geschikt is voor de baksteenindustrie.
Iets verderop laat een vader een houten kano in de wetering zakken. De kinderen om hem heen joelen. Naast een enorme schuur staat een laag nieuwbouwhuis. Daar wonen ze, Gijs van Schip en zijn gezin. Tot midden jaren negentig was hij fruitteler, nu herinneren alleen de windsingels om de velden daar nog aan, de fruitbomen zijn weg. ‘Het was economisch niet meer haalbaar,’ zegt Van Schip. ‘Stond het water u aan de lippen?’ vraag ik. ‘Tot boven de wenkbrauwen,’ zegt hij. De grond verkocht hij aan het Bureau Beheer Landbouwgronden. Het BBL ruilt die landbouwgrond vervolgens met boeren die grond bezitten in de uiterwaarden, zodat daar meer natuurgebieden kunnen komen. Waarom heeft Van Schip zijn grond niet laten ontkleien, zoals zijn buurman nu doet, dat zou hem toch behoorlijk extra inkomsten opgeleverd hebben? Hij grijnst, zie je wel, zij snapt er ook al niets van en verklaart vriendelijk: ‘Dat ging niet, wij hadden er bomen op staan.’