Tijdens zijn leven werd zijn werk verguisd. De arts en schrijver Michail Boelgakov (1891-1940) telde 301 artikelen over zichzelf en daarvan waren er 298 vijandig of beledigend. Korte tijd verheugde hij zich in de belangstelling van Stalin, de toneelbewerking van De Witte Garde, getiteld De dagen van de Toerbins, was diens favoriete stuk. Maar al snel viel Boelgakov in ongenade. Ziekelijk sleet hij zijn laatste dagen met literaire klusjes. Nu behoort zijn werk, met als bekendste de roman De meester en Margarita, tot de klassiekers.
Het voormalige huis van Michail Afanasjevitsj Boelgakov ligt in de meest romantische straat van Kiev. Achter de Andrejevski-kerk, een lichtblauwe suikertaart met gouden linten, meandert ze omlaag de oude volkswijk Podol in. Podol betekent letterlijk ‘zoom’, de zoom van de stad die langs de brede Dnjepr loopt. In de Andrejevski Spoesk wordt druk getimmerd, het ruikt naar vers gestort beton. Vanaf de heuveltop schalt muziek uit het eerste dollarcafé. Mercedessen dreunen stapvoets over de kinderkopjes. Hier wordt een commerciële toekomst voorbereid.
Boelgakovs ouderlijk huis draagt nummer 13, dat past bij hem, bij zijn Spielerei met symbolen, bij zijn wrangvrolijke dubbele bodems. Het is geel-wit gepleisterd en ligt tegen de heuvel, aan een binnenbocht, waardoor het bij eerste aanblik wat exhibitionistisch zijn voor- en zijkant toont. Van voren een sober stadspand met strenge smalle raamvoering, van achteren een breed houten chalet, met balustrades, uitbouwen en in de diepte een patio. Dat ongerijmde van zijn huis heeft Boelgakov vast plezier gedaan.
Met de Nederlandse vertaalster van Verzamelde werken I, Aai Prins, loop ik om en om het huis. Ze is verbluft en later, als we het huis dat nu museum is binnen zijn geweest, zegt ze: “Het was alsof ik in mijn eigen vertaling rondliep.” Want in het huis woonde niet alleen de familie Boelgakov. Michail Boelgakov liet er ook de Toerbins wonen, de familie uit De Witte Garde.
De Boelgakovs en de Toerbins woonden op de eerste verdieping. Op de benedenverdieping huisde in werkelijkheid en in de roman de eigenaar. In het kamertje boven de voordeur hield Michail Boelgakov/Aleksej Toerbin, oudste zoon en arts, praktijk. De ramen met blauwe gloed zijn van de woonkamer. Achter de twee ramen met rode gloed woonde de romanzuster Jelena met haar kersverse echtgenoot, de Baltische officier Sergej Talberg. En ten slotte sliep achter de groenige ramen de jongste Toerbin, Nikolka, zeventien jaar en gymnasiast. De ouders zijn dood.
Op vilten voeten sloffen we de woonkamer van de familie Boelgakov/Toerbin binnen.”Weten jullie waarom er een blauwig licht schijnt?” wil Anatoli Petrovitsj Kontsjakovski weten. Hij is directeur van het museum en samensteller van het fotoboek Het Kiev van Michail Boelgakov. “Omdat De Witte Garde in het schemerdonker begint.” In deroman is de woonkamer donker en staat vol stoffige meubels. Nu is ze licht en overheersen witte gipsen voorwerpen. “Alle romanvoorwerpen zijn van gips”, verklaart Kontsjakovski. Maar dat is niet helemaal consequent volgehouden.
Hier tussen de smalle hoge deuren vermaakte Michail Boelgakov familie en vrienden met de opvoering van zijn toneelstukjes. “Zijn carrière als roman- en toneelschrijver, als regisseur en acteur is in deze kamer begonnen”, zegt de directeur trots. In het belendende praktijkkamertje aanschouwen we een “authentieke Boelgakov-thermometer”, zijn vlinderverzameling, het boekje met medische recepten. Boelgakov hield evenals Toerbin een praktijk voor geslachtsziekten. Hij had een tijdje in een plattelandziekenhuis gewerkt, was geronseld door verschillende legers en raakte gespecialiseerd in syfilis, die zich met de oorlog als een vloek verspreidde. Begin jaren twintig gaf hij de artsenij eraan, deed een mislukte poging om te emigreren en verhuisde naar Moskou.
We schuifelen naar de kamer van Jelena en Talberg. In de roman is het de winter van 1918-1919. De Duitsers slaan op de vlucht en hun stroman, de hetman Skoropadski die sinds een jaar over de onafhankelijke Oekraïne heerst wankelt op zijn troon. Met de duivel op zijn hielen komt Talberg thuis, vraagt Jelena om begrip en neemt lafhartig de benen naar Duitsland. Verdoofd blijft zij in deze kamer achter. “Wat is hij voor iemand?” vraagt ze aan haar rode kapothoedje, dat plots verlept over de lamp hangt vandaar de rode gloed in de ramen. “Wat is je man voor iemand?”, echoot het rode hoedje in de roman.
Anatoli Kontsjakovski wijst op een fotootje van een gesoigneerde jongeman in uniform. “Dat is de man van Boelgakovs zuster Warja. Naar hem is Talberg gemodelleerd. “Hij was een tsaristische officier en is onder de bolsjewieken naar Siberië verbannen. Zijn familie heeft dit fotootje bewaard, dat is uitzonderlijk, want doorgaans werd alles wat herinnerde aan verbannen of verdwenen familieleden verbrand, omdat het levensgevaarlijk was.”
Een paar dagen na Talbergs vlucht rammelt de Oekraïense nationalist Simon Petljoera aan de poorten van Kiev, en ook het Rode Leger komt naderbij. Aleksej Toerbin besluit, net als zijn jongere broer, nu toch maar mee te vechten aan de zijde van de hetman. Al heeft hij geen goed woord over voor diens ‘nepkoninkrijkje’, alles is beter dan het geboefte van Petljoera of de horden van Trotski. Maar Aleksej komt te laat, de petljoeristen hebben de stad net ingenomen, en hij wordt getroffen door hun kogels.
In de hoek naast het raam hangt de icoon waarvoor Jelena op haar knieën ligt, terwijl ze de Moeder Gods smeekt om haar broer met een wonder het leven te redden. In ruil daarvoor zal ze Talberg opgeven. De Heilige Maagd verhoort haar gebed: Aleskej knapt tot ongeloof van de artsen op en Talberg trouwt in Duitsland met een ander.
Anatoli Kontsjakovski glimlacht devoot, hij fluistert nu. Toen hij een paar jaar geleden het huis betrad, was het uitgeleefd door jarenlange communale bewoning, maar in deze kamer vond hij nog een haakje in de muur, dat moest van de bewuste icoon zijn geweest. Hij zwijgt veelbetekenend en loopt dan schalks naar de kast, opent de deur, stapt erin en is verdwenen. Naar Nikolka’s kamer, zo blijkt. In de roman staat voor de tussendeur een kast om de jonggetrouwden meer privacy te gunnen. In de kast hangt een zachtgele baljurk. Giechelend reikt Kontsjakovski ons de hand. Nikolka’s kamer is groen, er staat een lamp met groene kap. Die was van Boelgakovs vader en Boelgakov dacht er soms met weemoed aan als hij ver van huis was. Een replica van die lamp staat in deze kamer. We zijn weer even in Boelgakovs werkelijkheid, maar zo gauw we door het zijraam naar buiten kijken zijn we terug in de roman. Daar zien we de smalle kloof die het huis van het buurhuis scheidt en in het raam de fortotsjka, het luchtraampje, waardoor Nikolka het pakje probeert te wringen met belastende bezittingen: twee vuurwapens, epauletten van het Witte Leger en een fotootje van de troonopvolger.De volgende kamer, de boekenkamer, is bruinig. “Waarom?” vraagt Anatoli Kontsjakovski schoolfrikkerig aan Aai Prins. Hij geniet omdat zij bijna elk detail herkent. Ze speelt het spel mee en kijkt hem ongeduldig vragend aan. “Omdat Boelgakov”, zo laat hij woord voor woord los, “schrijft dat de boekenkamer naar chocola ruikt.” Triomfantelijk kijkt hij ons aan, we schieten in de lach. De volgende kamer, de eetkamer, spant de kroon. Er is één ding dat niet van de Boelgakovs is en ook niet in de roman voorkomt: een spiegel. We moeten ervoor gaan staan en zien: onszelf. De directeur speelt voor tovenaar, hij drukt op een knopje en we zien een dansende kamer waarin lichtspetters rondschieten. Dit zijn de koortsvisioenen van AleksejToerbin. Hier lag hij tegen de dood te vechten.
De visuele grapppen, de special effects, Boelgakov had ze zelf kunnen verzinnen, zegt Anatoli Kontsjakovski innig tevreden. Maar natuurlijk hebben de inrichters van het museum niet Boelgakovs talent voor het absurde en hilarische. Het blijft me verbazen hoe onbekommerd en zonder gêne Russen en Oekraïners zich aan dit soort kinderlijkheden kunnen overgeven.
We zoeken Aleksej Toerbins plek des onheils, aan de Vladimirskaja-boulevard. Daar was de winkel van Madame Anjou, een chique modezaak, waar het meldpunt voor vrijwilligers zetelde. Er blijkt nog steeds een winkel te zijn, nu een levensmiddelenzaakDe gastronoom. Alles klopt, tot aan de verhoging in de winkel toe. De Witte Garde? vragen we. Michail Boelgakov? Timide dametjes fluisteren dat ze het niet weten, de potige nurkse cheffin wijst naar achteren. Daar is de achteruitgang waardoor Aleksej Toerbin is gevlucht. De cheffin klapt het hekje open en laat ons door. Ook wij verdwijnen door de achteruitgang, ze heeft ons snel kwijtgespeeld. Op de tast lopen we door smalle donkere gangetjes, en komen uit op het bordes. Hier heeft Aleksej Toerbin gestaan, niet wetend wat te doen. Het kanongebulder kwam vlakbij van de Kresjtsjatikboulevard. De epauletten heeft hij al van zijn grijze uniformjas gerukt. Eenmaal op straat wordt hij naar het rumoer getrokken als naar de afgrond. Vanaf de Kresjtsjatik komen de petljoeristen over de Vladimirskaja-boulevard aangegaloppeerd. En, ze zien hem. Dan komen ze van alle kanten en herkennen in hem een Witte officier. Hij heeft verzuimd de kokarde van zijn pet te halen. Hij rent als een bezetene, hij vuurt in het wilde weg, er is iets vreemds met zijn arm, hij zit hopeloos in de val. Tot een stem fluistert: ‘Hierheen officier.’ Een vrouw pakt hem vast, voert hem mee door een labyrint van binnentuinenen redt zijn leven, Julia Reiss. En zoals het hoort: hij wordt verliefd op haar.
Over de Kresjtsjatik-boulevard lopen we terug naar de Podol, waar Aleksej uiteindelijk ook terugkeert. Vanaf de hoge stad kruipt een brede weg omlaag over de Vladimirheuvel. Links van ons de beboste helling en rechts in de diepte de Dnjepr. De auto’s razen voorbij. Ook deze weg herinnert aan Boelgakov, maar aan zijn andere roman, De meester en Margarita. Een paar dagen eerder had Aleksander Dwoechzjilov, hoogleraar Nederlands en Fries aan de universiteit van Kiev, ons een onthulling gedaan:herinneren we ons hoe Berlioz in het begin van de roman op de Moskouse Patriachlaan struikelt, onder een tram komt en hoe zijn afgesneden hoofd als een donker, rond voorwerp de glooiende bestrating wordt opgemikt en over de klinkers de helling afstuitert? In werkelijkheid was het hoofd van een inwoner van Kiev en rolde het over de Vladimir-heuvel. Boelgakov ontleende de passage aan een berichtje uit een Kievse krant, zo is pas ontdekt. We zijn graag bereid om dat te geloven, maar we zien geen trambaan op de Vladimir-heuvel. Later biedt het fotoboek van Anatoli Kontsjakovski uitkomst: in Boelgakovs tijd reed hier een tram.