Op 25 maart 2007 overleed de Thaise monnik Mettavihari. Sinds 1973 is hij het boegbeeld van het Theravada-boeddhisme in Nederland, geestelijk en ceremonieel vader van de Thaise gemeenschap hier, onvergetelijk meditatieleraar voor vele anderen. Voor het ouderenblad Uit&thuis trok ik in de herfst van 2001 enkele dagen met hem op om een portret van hem te maken. ‘Als je zegt dat je verlicht bent, is dat alleen maar ego.’
IN MEMORIAM
Phra Maha Theeraphan Mettavihari
1944 – 25 maart 2007
Ziel & zaligheid
Antwoorden op levensvragen zijn niet meer vanzelfsprekend, want veel mensen zijn religieus of levensbeschouwelijk ontheemd geraakt. Toch zijn er ook mensen die geestelijk wel een thuis hebben. In deze serie komen zij aan het woord: de rabbi, de feministe, de protestant, de humanist, de islamiet, de antroposoof, de katholiek en de boeddhist. Door te laten zien hoe zij in het leven staan met hun geloof of overtuiging, komt er meer zicht op de vele tradities, verhalen en opvattingen die in Nederland naast elkaar leven. Deze keer de boeddhistische monnik Phra Maha Theeraphan Mettavihari.
In een stil steegje, hartje Amsterdam, is een smalle donkerblauwe deur. Buddhavihara staat er met gouden verf boven geschilderd, in Latijns en Thais schrift. Buddhavihara: woonplaats van Boeddha.
Een smalle steile trap met een Perzische loper voert omhoog naar het meditatiecentrum op de eerste verdieping en de kantoor- en ontmoetingsruimte daarboven. ‘Voor Thaise boeddhisten is dit een wat, voor Chinese een tempel, voor Nederlandse een meditatiecentrum’, zegt de boeddhistische non Joke Hermsen die de Buddhavihara beheert. Zij is een van de trouwe volgelingen van de Thaise monnik Phra (=eerwaarde) Mettavihari, die deze namiddag de meditatie zal leiden.
Op de zachte vloerbedekking in de ruimte zitten al mensen in kleermakerszit of in halve lotuszit te mediteren. Jong en oud, voornamelijk westerlingen. Voor hen staat een uitbundig altaar met een grote goudkleurige Boeddha omringd door bloemen, kaarsen, sinaasappels wierookstaafjes, kandelaars en andere oosterse attributen. Links is een kleiner altaar, ‘dat is het Chinese hoekje’, fluistert Joke Hermsen, ‘met een vrouwelijk beeld, de Boeddha van het mededogen.’ Gordijnen van kaasdoek filteren het licht.
Als de ruimte vol zit met zo’n twintig mensen gaat de deur weer open. Phra Mettavihari komt binnen, groot in zijn oranje monniksgewaad. Hij knielt voor de Boeddha met de handpalmen tegen elkaar voor de borst (zuiverheid), hij brengt zijn handen naar zijn voorhoofd (mededogen) en legt dan zijn handen, onderarmen en voorhoofd op de grond (wijsheid). Driemaal herhaalt hij dit gebedsritueel. Hij gaat voor het altaar zitten, doet zijn bril en horloge af, klemt een microfoontje aan zijn gewaad, neemt een slokje water en slaat op een klankschaal. Hij kucht, kijkt rond en begint te praten, in het Engels. Zijn stem is zacht, ernstig, maar met een licht geamuseerde ondertoon. ‘De mensen maken zich zorgen’, zegt hij, onder meer doelend op de tragedie van 11 september en wat daarop volgde. ‘Zorgen zijn het tegendeel van rust en vrede. Ik geloof dat mensen vrede kunnen vinden, maar dat gaat niet zonder pijn.’ Dat leerde Boeddha al in de zesde eeuw voor Christus, in zijn vier edele waarheden. Eén: er bestaat lijden, zowel fysiek, psychisch als existentieel. Twee: oorzaak van het lijden is kwaadheid, onwetendheid en begeerte. Drie: het lijden kan opgeheven worden. Vier: de weg daartoe is het Achtvoudige Pad. Mettavihari zegt het zo: ‘Als je het lijden niet erkent, kun je het niet opheffen. Als je de oorzaak niet vindt, blijft de pijn bestaan.’ Ieder leven wordt bepaald door karma, het levenslot dat resultaat is van de manier waarop het vorige leven is geleefd. ‘Je karma is je uitstaande rekening. Als die rekening niet vereffend is kun je het Nirvana niet binnengaan. Meditatie is de weg om je karma en de oorzaken van het lijden te begrijpen’, zegt Mettavihari. ‘Meditatie vergt aandacht en opmerkzaamheid. In het gewone leven verander je van houding als je lichaam pijn doet, je krabt als je jeuk hebt. Maar tijdens de meditatie beweeg je niet, je observeert je pijn, “er is pijn”. Je probeert je te ontdoen van de oorzaak van de pijn en de echte oorzaak is je eigen fysieke of mentale gevoel, dat zich via de zintuigen opdringt. Dus je probeert los te komen van je zintuigen en je gevoel. Zelfs een goed gevoel nastreven brengt slechts tijdelijk soelaas. Ook een goed gevoel is nooit permanent, dus als het verdwenen is, zijn we weer teleurgesteld, ongelukkig, vol verlangen, zorg en wanhoop. Ook een goed gevoel brengt dus uiteindelijk geen rust en vrede, maar lijden.’
In elke mens is goed en kwaad. Voor een boeddhist gaat het erom voorbij goed en kwaad te raken, voorbij elke tegenstelling, om neutraal te worden, om voorbij conditionering te komen. Volgens de boeddhistische filosofie is de kringloop van wedergeboortes of reïncarnaties een kringloop van lijden. Alleen totale onthechting, absolute verlichting doorbreekt deze kringloop en voert tot Nirvana, tot eeuwige vrede. ‘Maar wat is Nirvana?’ vervolgt Mettavihari. ‘Nirvana is het absolute, Nirvana is nul.’ Hij lacht. ‘ Dus wat levert Nirvana je op? Zo goed als niets. Nul.’ Weer schiet hij in de lach. ‘Nirvana is niets voor je gevoel.’
Dan keert de monnik terug naar de dramatische gebeurtenissen in de herfst. ‘Wij treuren om de doden, maar zij zijn in het niets. Blijkbaar hadden zij een gemeenschappelijk karma, ze gaan hun eigen weg, laat hen gaan. Wij moeten treuren om onszelf, om de levenden, die rusteloos zijn, in staat van alarm. Echte vrede is er alleen in Nirvana, in het niets.’ Hij zwijgt en zegt dan: ‘Dank u. Laten we nu shanten, in Pali reciteren, met metta, mededogen. Laat ons compassie vinden voor onszelf en voor de rest van de mensheid. Mogen allen vrij worden van lijden, laten we oefenen om onszelf te bevrijden van de oorzaak van het lijden.’ Hij zingzangt de oude boeddhistische woorden, de aanwezigen zeggen hem na. Dan slaat hij op de gong, neemt een slok water, gooit het microfoontje op de grond en buigt driemaal voor de Boeddha. Hij doet zijn horloge om, zet zijn bril op, pakt zijn tas en staat op. Alle anderen wachten tot hij de meditatieruimte heeft verlaten.
Phra Mettavihari werd in 1944 in Chon Buri, een stad ten zuidoosten van Bangkok geboren. Op zijn veertiende trok hij in het boeddhistisch klooster Wat Mahadhatu in Bangkok, het grootste onderwijscentrum voor monniken in Thailand. ‘Het was bijna een kwajongensstreek’, zegt hij nu glimlachend, ‘je was er als jongens onder elkaar. Na een tijdje vertrokken de meeste vriendjes weer. Ik niet, ik bleef, tegen de wil van mijn ouders. Het was mijn karma.’ Op zijn twintigste werd hij tot monnik gewijd. Hij onderwees novicen en werd al snel meditatieleraar. Vanaf 1970 vergezelde hij zijn leermeester op internationale missies naar Japan, de Verenigde Staten en Europa. Hij woonde en werkte een tijdje in Californië en in 1973 droeg de Thaise Sangha (boeddhistische monniksorde) hem op in Nederland een tempel te vestigen voor de Thaise boeddhisten hier. In die tijd ging het vooral om Thaise vrouwen die in Indonesië getrouwd waren met Nederlandse militairen. Midden jaren veertig kwamen ze met hun mannen mee naar Nederland. Mettavihari herinnert zich zijn eerste bezoek aan Amsterdam nog goed. Met de eerste secretaris van de Thaise ambassade bezocht hij het hippiecentrum de Kosmos, daar zou gemediteerd worden. ‘Het was een hele schok, waar was ik beland? De lucht was zwaar van de marihuana. In Thailand zou je de politie erbij halen. Ik begon maar meteen met shanten, zodat de aanwezigen stil werden. Toch had ik die eerste keer in Amsterdam het gevoel dat ik hier eerder was geweest, dat mijn karma me hier gebracht had en dat ik hier in een eerder leven geboren ben. Nu ben ik hier thuis. Mijn leraren in Thailand zijn allemaal gestorven, mijn familie is dood. Alles is híer nu voor mij.’
Begin jaren zeventig waren er in Nederland nog heel weinig boeddhisten, en zeker geen monniken. ‘Mensen dachten dat ik een Hare Krishna was’, een in die jaren populaire neo-hindoeïstische beweging wier volgelingen in het straatbeeld opvielen door hun haardracht één pluk haar op een kale schedel – hun gele gewaden en gezang.
Phra Mettavihari richtte in de loop der tijd boeddhistische centra op in Waalwijk, Groningen en Amsterdam. Inmiddels heeft het boeddhisme in het westen een grote vlucht genomen. ‘Eén op de vijfentwintig Nederlanders voelt iets voor het boeddhisme’, schat Mettavihari. ‘Boeddhisme is geen geloof, het is een levenswijze.’ Volgens Mettavihari kan het boeddhisme een goede aanvulling zijn op de westerse cultuur, het kan samengaan met godsdiensten als christendom en islam. Boeddha is geen god, hij is een mens die de absolute staat van verlichting heeft bereikt. Mettavihari is niet geïnteresseerd in bekering, hij wil mensen tot inzicht brengen. Belangrijkste instrument daarbij is de vipassana-meditatie ofwel inzichtsmeditatie. ‘Wij kennen wel het absolute, de waarheid van de dharma, de boeddhistische leer. Dat is geen god, geen persoon, je vindt het niet buiten jezelf, maar in jezelf. Om echt boeddhist te zijn moet je leven volgens het Achtvoudige Pad: juist begrip, juiste bedoeling, juiste spraak, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie.’
In Nederland wordt Phra Mettavihari geroemd als meditatieleraar. Hij begeleidt regelmatig mensen die zich in retraite terugtrekken. Tien intensieve dagen van mediteren en zwijgen. ‘Ze moeten zich bewust worden van hun positie hier en nu, met lichaam en geest, de hele tijd, op elk moment. Ik begon daar zelf op mijn veertiende mee en daarom herken ik de problemen die ze hebben met hun gedachten en gevoelens. Ik praat met ze en stimuleer ze door die fasen heen te gaan.’ Een Nederlandse leerling van Mettavihari zegt: ‘Je zou denken dat het tien dagen saai is, maar er gebeurt verschrikkelijk veel. De confrontatie met de anderen bijvoorbeeld, tijdens het eten. Omdat je je eigen gedachten leest, alles registreert, is werkelijk elke vork die een beetje ruw wordt neergelegd een explosie in je hoofd. Elke maaltijd is een verhaal en daar tussendoor zijn er alle meditatiereizen die je maakt. Ik vind die tien dagen een wereldreis.’
De volgende ochtend bel ik om zeven uur aan bij de Buddhavihara in Amsterdam-Noord waar Mettavihari woont. Die ochtend zal hij in Utrecht het huwelijk inzegenen van een Thaise vrouw en een Nederlandse man. Van buiten is Mettavihari’s woning een typisch Nederlands bedrijfspand met een woning erboven, binnen waan je je in Thailand. Het altaar met gouden Boeddhabeeld domineert de kamer. Een breedbeeldscherm staat er schuin achter opgesteld. Langs de muren staan slaapbanken. Kirano, sinds twintig jaar zijn Nederlandse assistent, rijdt de oude donkerblauwe Mercedes uit de garage. Kirano was jarenlang zelf monnik, maar is nu een boeddhistische lekenbroeder. ‘Ik kwam iemand tegen’, zegt hij verlegen. Een vrouw bedoelt hij, en boeddhistische monniken leven nu eenmaal celibatair.
In een nabije woonwijk halen we Jozef Amakran op, de Marokkaanse chauffeur van Mettavihari. ‘Als jongen was hij al bij mij’, zegt de monnik tevreden. ‘Hij is een boeddhistische islamiet.’ Zachtjes zoeft de auto over de snelweg. Jozef blaast zijn sigarettenrook uit het raampje, terwijl Mettavihari hem verkeersaanwijzingen geeft en ondertussen met mij praat. In een boek kwam ik een andere naam van hem tegen: Phra Khru Kraisaravilasa. ‘Dat is een erenaam die ik van de Thaise koning kreeg op voordracht van mijn superieuren. Het betekent ‘hij die de dharma als een leeuw verdedigt’.
We rijden Utrecht binnen en Mettavihari vertelt dat de bruid tien jaar geleden uit Thailand is gekomen om haar kinderloze tante in Nederland te helpen. Die tante kent hij al jaren. Via de mobiele telefoon worden we naar het Vechthuis geloodst waar de ceremonie en het feest zijn. In de feestzaal lopen Thaise schonen in strakke zijden mantelpakjes nerveus rond. De Nederlanders zitten aan tafels af te wachten. Bij de bar zegt de serveerster tegen de ober: ‘Dit is eens wat anders, ik vind het wel apart.’ ‘Ja’, beaamt hij, ‘dan kunnen we zeggen dat we het meegemaakt hebben.’
Het altaar staat al klaar, maar Mettavihari geeft Kirano en Jozef opdracht het anders op te bouwen. De monnik verwijdert eigenhandig de foto van een jonge Thaise militair van het altaar de overleden vader van de bruid blijkt later. Een foto mag namelijk niet op dezelfde hoogte als de Boeddha staan. Als alles goed staat, neemt Mettavihari plaats op het kussen op het altaar. Dan komt het bruidspaar binnen, zij draagt een nauwsluitende goudzijden jurk, hij een Thais pak met gouddoorstikte shawl. Aan de rand van het tapijt doen ze hun schoenen uit, knielen voor het altaar neer en ontsteken kaarsen en wierook. Naast Mettavihari staat een grote klos wit koord. Hij legt het bruidspaar een krans van koordjes op het hoofd en bindt koordjes om hun polsen. Uit een potje wrijft hij drie witte poederstippen op hun voorhoofd. Kirano begint boeddhistische teksten te reciteren, een enkele Thaise vrouw prevelt met hem mee. De monnik doopt een bloementakje in water en besprenkelt het bruidspaar ermee. Hij legt een stuk koord over de ringen die in een doosje naast hem zijn gezet en even later reikt hij ze aan. De ouders van de bruidegom kijken het allemaal van een afstandje aan. ‘Wij zijn katholiek’, vertellen ze. De bruid, Jing, woonde bij haar tante tegenover een vriend van hun zoon Roel. Zo hebben ze elkaar een jaar of vijf geleden leren kennen. ‘We hebben haar familie voor de bruiloft over laten komen’, vertrouwt de vader me toe. ‘Morgen gaan ze met z’n allen op huwelijksreis naar Frankijk. Met campers, wij hebben namelijk een importbedrijf van campers. Ik ben ermee begonnen, mijn zoons hebben het overgenomen. Jing werkt daar nu ook.’
Ondertussen krijgt het bruidspaar van een Thaise vrouw een bord witte rijst aangereikt, samen scheppen ze dat in de bedelnap naast Mettavihari. Ook gaat er fruit in. Dan sluit de monnik de nap. In een stapel aluminium pannetjes staat nog meer eten voor hem klaar. Het bruidspaar stopt een envelop in zijn tas en ze gaan gedrieën op de foto. Mettavihari vertrekt bij de hele ceremonie geen spier, hij lijkt zelfs maar half aanwezig te zijn. Meteen na de plechtigheid gaat hij in de auto zitten wachten op zijn helpers. Daar legt hij me uit dat het witte koord, het witte poeder en het heilige water symbool staan voor zuiverheid en veiligheid. ‘De huwelijksceremonie is in feite een hindoeritueel, dat onder boeddhistische bescherming staat.’
Op de terugweg gaat hij welwillend, glimlachend in op mijn vragen. ‘Waarom het boeddhisme de laatste jaren zo populair is geworden in het westen? Omdat het logisch in elkaar zit en omdat het je individuele vrijheid in tact laat. Tegelijkertijd hebben mensen behoefte aan spirituele oefening, de boeddhistische lering komt hun eigen leven ten goede, je doet het niet voor God of Boeddha, je doet het voor jezelf.’ Maakt dat het niet tot een egocentrische levenswijze? ‘Nee, Boeddha zei: het moet anderen evenveel ten goede komen als jezelf. Om goed te doen moet je eerst goedheid in jezelf ontwikkelen.’
Over de verschillende stromingen in het boeddhisme praat hij niet graag. De grondslag is het belangrijkst, scherpslijperij brengt alleen maar verdeeldheid. Goed, er zijn drie hoofdstromingen, zelf behoort hij tot het Theravada-boeddhisme ofwel de leer der ouderen of het kleine voertuig, daarnaast is er het Mahayana-boeddhisme of het grote voertuig en het Tibetaanse boeddhisme of het diamanten voertuig, waarvan de Dalai Lama de bekendste vertegenwoordiger is. En dan is er nog het zen-boeddhisme, dat in het westen ook erg populair is.
‘Veel mensen zijn tegenwoordig religieus aan het winkelen’, zegt Mettavihari. ‘Er is veel vraag naar. Ik noem het altijd spiritueel materialisme of religieus toerisme. Bijna elke dag bellen zulke mensen me op of ze komen langs. Het is tijdverspilling, dus zeg ik meteen: “Oké, je wilt mediteren? Ga zitten en laten we mediteren.” Of ik stuur ze naar de Buddhavihara in de binnenstad. Ik ben alleen altijd open voor degenen die dat werkelijk nodig hebben.’
Als ik hem tenslotte durf te vragen of hij zichzelf verlicht acht, glimlacht hij fijntjes. ‘Het is niet goed daarover uitspraken te doen. Als je zegt dat je verlicht bent, ben je het niet. Dan is het alleen maar ego.’
9 september 2001, gepubliceerd in Uit&Thuis