Onbekommerd at ik vroeger alles op wat me werd voorgezet. Alleen van dikke vellen in melk of koffie moest ik wel eens kokhalzen. Makkelijke tijden waren het. Een hutje buiten de Laotiaanse hoofstad Vientiane, een gaarkeuken in het Oekraïense stadje Doebno, de cafetaria van Vette Herman in een Nijmeegs sousterrain, ik kwam, had honger en at.
De laatste tijd is dat veranderd. Niet uit principe en ook niet omdat ik ziek werd van dat eten, maar ik word steeds kieskeuriger. Als ik in een restaurant zie dat mijn vork niet helemaal schoon is, is mijn eerste impuls: klagen en een nieuwe vragen. Terwijl ik vroeger het ding gewoon een keer langs een servet, het tafelkleed of de zoom van m’n rok veegde. Ik vraag me nu ook vaker af waar het eten vandaan komt, of het wel vers is, hoe de keuken eruit ziet en of de kok niet een onfris sujet is dat in zijn neus peutert of erger.
Zou het de leeftijd zijn? Ben ik mijn onschuld verloren? Waarschijnlijk wel. En dat net op het moment dat er een collectieve voedselfobie heerst. Het is een ongelukkige combinatie: ik word uit mezelf al een zeikerd en tegelijkertijd roept iedereen om me heen ook nog eens dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn. ‘Eet jij nog vléés?’ ‘Ja, ja’, verdedig ik me, ‘maar wel van de scharrelslager’, zoals het hoort, want dierenleed tegen gaan lijkt me een goed streven. Maar zelfs dat is op het randje, want vlees is riskant voor je gezondheid. En al het andere eten trouwens ook.
Voor je het weet koop je alleen nog driedubbeldwars gekeurmerkte etenswaren en begin je bij al het andere te kokhalzen: bacillen! bederf!hormonen! vergif! Natuurlijk moeten lieden die uit hebzucht met eten knoeien worden aangepakt, maar die onbeschaamde angst voor het eigen hachje stuit me tegen de borst, het begint verdacht veel op smetvrees te lijken.
Verbeter de wereld begin bij jezelf, dacht ik, en ik onderwierp mezelf vijf weken aan moderne gedragstherapie in de vorm van exposure in vivo. Dat wil zeggen dat ik mezelf heb blootgesteld aan datgene wat ik normaal uit de weg ga. Eigenlijk moet je dat heel geleidelijk doen, maar ik ben meteen in het diepe gesprongen: ik ben voor vijf weken naar Oost-Europa afgereisd. En echt, ik kan het u aanraden, want ik ben gelouterd teruggekomen. Als ontbijt at ik oliebollen gevuld met een lauwe grijze vleessubstantie, als lunch deegwaren gevuld met een lauwe grijze vleessubstantie en als diner een lap onbestemd suddervlees, een glibberige kippenpoot of een schijf glazige vis. Vegetarisch kon ook, dan kreeg je blikgroente met oude gebakken aardappels.
Mijn reisgenoot en ik hadden een stilzwijgende afspraak. We vroegen elkaar: ‘Smaakt het?’, zeiden vlakjes ‘mmm’, en pas als we uitgegeten waren, biechtten we elkaar op dat het niet te vreten was geweest. Dat werkte heel goed, zo wisten we onze magen zonder problemen te vullen.
Eén keer, geheel onverwacht, was het prijs: het was lekker! Die avond durfden we zelfs al tijdens de maaltijd ons oordeel te geven, ineens was het feest. De volgende avond zijn we met een grote boog om dat restaurant heengelopen. Therapietrouw is belangrijk. Uiteindelijk vonden we iets dat ons geschikt leek, een nieuwe keten die de Oost-Europese concurrent van Mc Donald’s moet worden. De inrichting was zeer kleurrijk en alles schitterde en spiegelde je tegemoet. Zeer contrastrijk hingen boven de balie grote foto’s van gerechten waaruit alle kleur was weggetrokken. Het eten in de grote sudderbakken zag er precies zo uit. Vierentwintig uur per dag kon je hier eten, beaamden de hologige serveerstertjes in hotpants. Manmoedig aten we ons bord bíjna leeg. En weer zijn we er natuurlijk niet ziek van geworden. Al met al is mijn therapie geslaagd. Laatst heb ik thuis ook maar eens slappe frites gegeten, gebakken in oude olie, plus een frikandel en een doorgekookte grijze gehaktbal, allemaal van de cafetaria om de hoek. Het is gezond eten op zijn tijd, omdat het behoedt voor de ziekte die kieskeurigheid heet.
Pauline de Bok
journalis