Wald vor Wild, ik vond het meteen een geweldige leus. Onontkoombaar, hoe zou het anders kunnen zijn? Als Nederlander kun je nog even op het verkeerde been worden gezet en het begrijpen als ‘bos voor wild’, in de betekenis dat het bos er ten behoeve van het wild is, maar dan had er in het Duits für gestaan. En dat zou toch echt ál te kras zijn. Het bos komt op de eerste plaats, niet omdat iemand dat wil, maar omdat het zo is, bossen zijn onmisbare ecosystemen, voor onze aarde, voor dieren, voor mensen.
Toch beginnen veel jagers te morren bij die leus. Ze zitten met een dilemma: ten diepste zijn zij in het wild geïnteresseerd, en pas in tweede instantie in diens leefgebieden. Wald únd Wild, zeggen ze als in een reflex, natuurlijk, ze zijn bang dat er niets meer te jagen valt, maar met und klinkt het nauwelijks meer als een leus, het klinkt als de kool en de geit sparen.
Onthutsend
Ik ga op onderzoek uit, waar komt Wald vor Wild vandaan? Het blijkt vooral door bosbouwers gebezigd te worden en door ecologische jagers, sinds 1988 verenigd in de Ökologische Jagdverband. Ik lees Jagdwende. Vom Edelhobby zum ökologischen Handwerk van Wilhelm Bode en Elisabeth Emmert, een van de oprichters van de ÖJV. Het is een onthutsend boek met een vloed aan feiten en ferme standpunten. Scherp en op nogal hoge toon geschreven, wat ik de auteurs vergeef als ik bedenk dat het bijna twee decennia geleden verscheen, toen het nog gewoon was ecologische thema’s af te doen als ‘linkse hobby’.
De ÖJV is nog steeds niet van de makkelijke boodschappen. Het is, zo zeggen ze, simpelweg niet meer van deze tijd om de jacht als een privégenoegen uit te oefenen, je erin uit te leven, of om dieren alleen te doden vanwege de trofeeën. Als jager heb je een serieuze maatschappelijke opdracht, die je vervult met oog voor de draagkracht van de ecosystemen waarin je jaagt. Je hebt de plicht je te verantwoorden, ook over dierenwelzijn. Jagen is toegepaste natuurbescherming, of moet dat in elk geval zijn. Punt.
Natuurlijke verjonging
Op een zomerse dag rijd ik de poort van het oude houtvestershuis in Hirschfelde binnen. Daar, onder de rook van Berlijn, is het duurzame bosbouwbedrijf van Mathias Graf von Schwerin (1965) gevestigd. Hij ontvangt me in de parkachtige tuin, die doorloopt in het bos en jachtrevier dat hij ruim twintig jaar geleden kocht en dat inmiddels zo’n duizend hectare beslaat.
De eerste jaren bracht zijn bedrijf niets op, alles wat hij met houtkap verdiende, was in september alweer opgeslokt, alle winst geïnvesteerd in nieuwe aanplant en afrasteringen. Ook hij las destijds Jagdwende, won advies in en besloot het experiment aan te gaan, al kon hij nauwelijks geloven dat het kon: een gemengd bos zónder afrasteringen, een bos dat zichzelf verjongt, dat duurzaam is en klimaatbestendig – én dat nog economisch rendabel is bovendien.
Roodwild
Zijn bos bestond vooral uit naaldbomen. ‘De eerste regel was, dun de dennen en sparren uit, zorg voor licht op plaatsen waar het roodwild staat. Al snel hadden we geen bronstplaatsen meer. Dat is de prijs. De tweede regel was: bejaag de potentiële vijanden, het rood-, dam- en reewild, zo intensief dat aanplanten en afrasteren overbodig wordt.’ Zelfs toen de eerste resultaten zich aandienden, dacht hij nog dat er een addertje onder het gras zat, maar inmiddels is hij overtuigd: zijn bos is duurzaam, ook in financiële zin. Het is boskapitaal geworden.
Er komt nog wel roodwild, hoor, begrijp hem niet verkeerd, dat hoeft ook helemaal niet weg, er was alleen veel meer dan het bos aankon: roodwild heeft veel biomassa nodig. Zwijnen bejaagt hij als het zo uitkomt, die richten in het bos niet veel schade aan, integendeel, ze woelen de grond mooi los. Het zijn vooral nog de reeën, die vraat- en veegschade toebrengen aan jonge loofbomen. Omdat reewild in Brandenburg vanwege zijn dichtheid net als zwartwild geen quotum heeft, kunnen ze het ook daadwerkelijk straf bejagen. ‘Dat is nog helemaal niet zo makkelijk, want ze zijn klein, slim en in hun eentje.’
Gezonder reewild
Maar inmiddels is de populatie geslonken. Het resterende reewild gedijt goed; in het ontstane gemengde bos met veel jong loofhout hebben ze overal rust, dekking en voer. ‘Ze zijn gezonder dan vroeger. Sinds 2010 hebben we hun conditie systematisch bijgehouden: aanvankelijk wogen jaarlingen en smalreeën gemiddeld 12 kilo, nu 14. En we hebben veel reegeiten met twee, soms zelfs drie kalveren.’ Voilà, kijkt hij tevreden en zegt dan: ‘Je moet je wel goed realiseren dat ecologische jacht veeleisender is dan gewone jacht.’
Voor hem geldt dat ook nog eens in bestuurlijke zin: Von Schwerin is als vicevoorzitter van de federale ÖJV en als voorzitter van afdeling Brandenburg een van de drijvende krachten achter de ecologische jacht.
Loofbomen
Stapvoets rijden we over de bospaden. Nergens omrasterde vakken met jonge aanplant van monoculturen. Overal schieten jonge loofbomen op. ‘Mensen mopperen nog dat we in Brandenburg alleen maar dennenbossen hebben’, zegt Von Schwerin, ‘maar dat klopt echt niet meer.’ Het verschil met twintig jaar terug springt in het oog als we bij de helling van een stuwwal stilstaan voor een stoffig naaldbomenperceel. ‘De Hirschgarage wordt het hier genoemd, omdat het roodwild zich er vroeger ophield.’ Hij wijst op de vele lijsterbessen rondom: ‘Die zijn voor de houtproductie weinig waard, maar ze wortelen snel en diep, dat is goed voor de kringloop. Herten en reeën vreten er graag van, dus geven ze een goede indicatie van de wilddichtheid.’ Zo leer je een bos lezen: veel lijsterbessen duidt op weinig rood- en reewild.
Dood hout
Het bos ziet er netjes uit, er is opvallend weinig dood hout te ontdekken. ‘Nee, dat laat ik niet vaak staan of liggen’, beaamt Von Schwerin, ‘ik leef van de houtverkoop, inclusief brandhout.’ Hij wijst op een paar hoog opgeschoten miezerige stammetjes zonder bast: ‘Alleen die laat ik staan, die deugen zelfs als brandhout niet.’ En de spechten dan, denk ik, en al die andere liefhebbers van dood hout?
Als ik door de nacht terug naar huis rijd, blijft dat dode hout door mijn hoofd spoken. Een rijk bodemleven kan niet zonder dood hout. Het is allemaal een kwestie van maat en evenwicht. En van tijd: ‘boompje groot, plantertje dood’. Of het bos in Hirschfelde echt een robuust ecologisch bos wordt, kunnen de generaties na ons pas uitmaken. Maar het streven naar een natuurvolgend bos, zoals het in Nederland heet, dat ook financieel gezond is – dus niet afhankelijk van overheidssubsidies en donaties – is strikt genomen de enige echt duurzame weg.
Rechte stammen
Ik bel Torsten Reinwald, woordvoerder en plaatsvervangend directeur van de Deutsche Jagdverband. Zodra hij de term Ökologischer Jagdverband hoort, sneert hij: ‘Ökonomischer Jagdverband, zult u bedoelen.’ En legt uit: ‘Het merendeel van de leden is bosbouwer, hun enige agendapunt is zo recht mogelijke boomstammen, maar de boom maakt het niks uit of een ree het uiteinde van zijn tak eraf knabbelt, dan gaat hij gewoon tien of vijftien jaar later pas groeien, dan heeft hij bovendien betere wortels en is dus minder vatbaar voor storm. Puur ecologisch is er geen verschil, zo’n boom heeft alleen geen economische waarde meer.’
Reinwald benadrukt dat het ÖJV maar een klein clubje is, maar gezien zijn sneer zit dat clubje met zijn leus Wald vor Wild de grote jagersbond – met 245 duizend leden uit het hele politieke en maatschappelijke spectrum – aardig dwars. De DJV zet daar Wald und Wild tegenover. ‘Er is geen conflict tussen wild en bos’, zegt Reinwald, ‘zonder mensen kunnen ze het prima met elkaar vinden. Conflicten duiken pas op bij tegengestelde menselijke belangen.’
Natuurlijk, maar de mens is nu eenmaal overal, ook ’s werelds bossen zijn in cultuur gebracht. We staan niet voor de keus tussen een oerbos en een Wald vor Wild-bos, maar voor de vraag hoe we de bossen – en de houtproductie – duurzamer kunnen maken. Dat weet Reinwald natuurlijk ook.
Landbouw
De ÖJV bekommert zich inderdaad bijna uitsluitend om bossen, die dertig procent van het Duitse grondgebied beslaan. Wat de ecologische jacht voor de landbouwgebieden kan betekenen, die maar liefst vijftig procent van Duitsland uitmaken? Ik leg de vraag voor aan ÖVJ-bestuurder Eckhard Fuhr, gepensioneerd redacteur van Die Welt en schrijver van onder meer Jagdlust en Rückkehr der Wölfe. ‘Ons uitgangspunt is’, zegt hij, ‘dat een Agrarwende onafwendbaar is, maar wat de rol van de jacht daarin kan zijn, hebben we nog niet uitgewerkt. In elk geval willen we een halt toeroepen aan de toenemende verpachting van jachtvelden aan de hoogste bieder, vaak rijke jagers die ver weg wonen.’ Ook de verontrustende afname van kleinwild kan slechts gekeerd worden door een duurzamere landbouw. Alleen het grofwild profiteert van de eindeloze akkers vol eiwitrijk voedsel, die populaties blíjven groeien. En richten ook daar enorme schade aan. ‘Nog nooit’, zegt Fuhr, ‘hebben jagers zoveel biomassa aan grofwild geschoten als de laatste jaren.’
Intensieve zwijnenbejaging
Inmiddels wordt het explosief toenemende zwartwild het hele jaar door bejaagd, vanwege de oprukkende Afrikaanse zwijnenpest zelfs steeds intensiever. Gevolg is wel dat ook reeën, dam- en roodwild het jaar rond – dus ook tijdens hun schoontijd – veel last hebben van jachtdruk. Het schuwe roodwild trekt zich mede daardoor steeds dieper in de bossen terug, terwijl het vroeger vooral in het open landschap leefde.
‘We moeten, uit het oogpunt van effectiviteit én dierenwelzijn, toe naar meer intervaljachten en aanzitjachten met groepjes jagers’, zegt Eckhard Fuhr, ‘alleen zo kunnen we die permanente jachtdruk verminderen.’ En eigenlijk kan geen jager het daarmee oneens zijn.
Duurzaamheid
Het is duidelijk, de ÖJV verricht vooral in bosgebieden baanbrekend werk. En is de luis in de pels van de DJV. Dat jeukt en irriteert, maar de luis heeft wel degelijk een functie. Hij dwingt de grote jagersbond te reageren op de ecologische vraagstukken waar we voor staan. ‘Duurzaamheid,’ zegt Reinwald na een tijdje onwillig als ik hem vraag tenminste één onderwerp te noemen dat beide bonden verenigt. ‘We willen eigenlijk hetzelfde: duurzaam jagen.’ Voor ik kan zeggen dat de ÖJV dat vast niet gelooft, zegt Reinwald al: ‘Maar hóé je dat bereikt, daarover denken we heel verschillend.’
Dat klopt, en daarin schuilt de zin van belangenverenigingen. Ze houden elkaar scherp, ze zullen op elkaar moeten reageren. Ten slotte zegt Reinwald, als het gesprek op de nog altijd moeizame relatie met de natuurorganisaties komt, dat er buiten de spotlights, op lokaal niveau, wel degelijk geslaagde voorbeelden van samenwerking zijn. Alleen aan de top lukt het niet, daar zijn de ingenomen stellingen onwrikbaar. Want daar gaat het om politieke invloed, die vooral via de publieke opinie loopt. En dus draait alles er om beeldvorming en zieltjes winnen. Samenwerking, wil Reinwald zeggen, begint waar de ecosystemen en het wild concreet zijn, op lokaal niveau.
Dat geldt ook voor DJV en ÖJV. Inmiddels ben ik lid van béíde bonden, want bij jagers die zich in hun eigen gelijk opsluiten is geen veld, haas of vos, geen bos, hert of ree gediend.
Denken in biotopen
Als het aan wijnbouwer Egon Anheuser had gelegen, in de jaren zestig en zeventig voorzitter van de DJV, was ecologisch jagen nu al heel gewoon: ‘Gezien de noodzaak van het ecologisch perspectief is het in feite onzinnig onderscheid te maken tussen vrij levende soorten in een en dezelfde biotoop. Het denken in soorten moet plaatsmaken voor het denken in biotopen: niet de “soort” moet in het hart van onze inspanningen staan, ook niet als die zeldzaam is of “voor jagers interessant”, maar de natuurlijke processen en hun instandhouding.’ Dat kunnen álle jagers nog steeds ter harte nemen.