Eco-kathedraal – Mildam
Even buiten Heerenveen rijd ik de hoofdstraat van het lintdorp Mildam op en neer. De Yntzelaan, waaraan de Eco-kathedraal moet liggen, vind ik niet. Dan maar de Aylvalaan in, die ligt bijna op dezelfde hoogte. Dan doemt buiten de bebouwde kom de Ecokathedraal op, onmiskenbaar.
Tussen de bomen ligt een grote stapel puin, hier en daar staan sierlijke muurtjes. ‘Betreden op eigen risico’ waarschuwen rode letters op de slagboom. Een pad met diepe bandensporen draait het terrein op. Links staat een groepje grillige Spaanse aken in een modderpoel, daarachter is een eikenbos. Bukkend kruip ik langs de rododendrons en kom zo op een romantisch open terrein vol bemoste en begroeide bouwwerken. Kloeke torens tot een meter of acht hoog, gestapelde rioolkolken met de ijzeren putdeksel er soms nog naast, ‘W. ten Cate en Zn Almelo’ staat erop. Brandnetels schieten overal op. Tussen de ruige begroeiing staat hier en daar ineens een Fremdkörper: een dwergdennetje, een sierboompje, keurig met paaltjes gestut. In de zandpaden staan afdrukken van verse voetstappen, hier is vandaag nog iemand geweest.
Op straat klinken de stemmen van twee mannen. Het geluid draagt ver. Ik loop naar een kleine vijver met aan de voet een onopvallend huisje, het enige dat hier gemetseld is. Steels kijk ik door de groenbeslagen ruiten, ze zijn op ooghoogte schoongeveegd. Andere gluurders gingen mij voor. Binnen staan een tafel met stoelen waarover werkjassen hangen, een kruiwagen, ladder, tuingereedschap en tegen de muren rijen schilderijen.
Sinds 1983 werkt de Friese tuinkunstenaar Louis Le Roy (1924) op deze vier hectare aan zijn ecologisch project. Het zal volgens hem tot het jaar 3000 doorlopen. Le Roy heeft een eigenzinnige opvatting van ecologie, de moderne natuurbescherming verwerpt hij, omdat die ecologische ontwikkelingen stilzet. In het tijdschrift Oase zegt Le Roy dat de natuur zichzelf bouwt en dat het toeval alle kans moet krijgen. Door samenwerking tussen mensen, planten en dieren ontstaat met behulp van vrije energie de hoogst mogelijke complexiteit. Wieden en snoeien stoort de procesgang, dat doet Le Roy dus niet. Nog steeds werkt hij bijna dagelijks met zijn blote handen en wat klein gereedschap aan de bouw van de eco-kathedraal.Voor de parkcultuur heeft hij geen goed woord over, want die is statisch. ‘Een park waar de stadsmens alleen op bezoek mag komen en naar kijken, maar geen enkele inbreng mag hebben, daar ga ik totaal niet mee accoord. Geef de mensen terreinen waar ze zelf een wereld kunnen bouwen.’ Le Roy ziet zichzelf als iemand die een cultuurperiode opstart. ‘Mijn omgevingskunstwerk is een eindeloos katalyserend product.’ Zijn ideeën zijn doorgedrongen tot de internationale tuin- en landschapsliteratuur en midden jaren negentig heeft de universiteit van Braunschweig de eco-kathedraal geadopteerd.
Ik loop op de mannenstemmen af, ze zijn van twee buurmannen op leeftijd. ‘Le Roy? Vroeger stak ik weleens de gek met hem en hij met mij’, vertelt de een. ‘We waren altijd aan het bekvechten. Ik begreep niet wat hij uitvoerde. Een buurman verderop heeft Le Roys boek driemaal gelezen en hij snapt het nog niet. Le Roy zegt dat die rommel daar nog duizend jaar doorgaat, maar dat kan ik niet controleren. In Heerenveen heeft hij veel vrienden en er schijnt een stichting te komen.’ De ander zegt: ‘De gemeente heeft in elk geval een prachtige plek om schoon puin heen te doen.’ De ene: ‘Ik ken hem niet anders dan dat hij stenen aan het stapelen is. Ik noem hem weleens Jan Stapel. Afgelopen zomer had hij tijdens Simmer 2000 twee toiletwagens neergezet voor mensen van verre. Er zijn veel Canadezen en Amerikanen in Friesland geweest, maar hier kwam niemand.’
In de verte komt een man met een emmer aangefietst. Hij rijdt het terrein op. Als ik op hem toeloop, begint hij meteen te vertellen. Hij is hoog-alpinekweker, als planten in zijn tuin te groot worden zet hij ze hier neer. Dus dat gestutte sierboompje en alle andere uitheemse planten die ik zag zijn van hem? ‘Ja, maar veel wordt hier gejat, bij voorkeur die planten die ik net met moeite aan de gang heb gekregen. Gelukkig zijn de meeste mensen botanische onbenullen, onopvallende zeldzame planten laten ze staan. Kom maar eens mee.’ Op zijn zwarte klompen met witte beschildering loopt hij voor me uit. Bij een vierkant blok staat hij stil: ‘Kijk, hier, berenvelgras, dat heeft het hele blok overgroeid, net een vacht.’ Hij tilt het groene kleed op. ‘Het gaat alsmaar verder, ha, ha, het is zoiets leuks: er komen geen bloemen aan, dus mensen zien het niet.’ Voldaan trekt hij aan de sigaar die hij in zijn handpalm houdt. Veel stelt het hier ecologisch gezien trouwens niet voor, vindt hij. ‘Zie hoe grijs de aarde hier is, het is podsol, loodzand noemen ze dat hier ook wel, het is de slechtste landbouwgrond die er bestaat.’
Ongemerkt is hij aan het rondleiden geslagen. Hij vertelt dat het meeste puin afkomstig is van de oude gevangenis en het Abe Lenstra-stadion in Heerenveen. Vandaar dus die pilaren, daklijsten en ander sierbeton. Als we helemaal aan de rand van het terrein zijn, horen we een hels kabaal, alsof er een flatgebouw instort. ‘Ha’, grijnst de man, ‘ze brengen nieuwe puin. Dat wordt hier met dertigtonners aangevoerd.’ Hij laat me de plek zien waar Le Roy de laatste tijd aan het werk is. ‘Kijk’, zegt hij, ‘bij dit muurtje is hij vanochtend nog aan het zwoegen geweest.’ ‘Tilt hij die trottoirbanden dan alleen op?’ vraag ik. ‘Pfff’, zegt de man, ‘dat doe ik ook, dat is een kwestie van techniek.’ Zelf is hij elders op het terrein muurtjes en paden aan het repareren. Snoeien doet hij ook. Maar daar is Le Roy toch tegen? Dat interesseert de man niet: ‘Ik geef planten een kans, anders hoef je ze ook niet neer te zetten. Die Le Roy is een aparte meneer.’ Het enige raakvlak dat ze hebben is de botanie.
Le Roy krijgt weleens van die eco-fundamentalisten’, smaalt hij. ‘Die willen alleen laten groeien wat hier thuishoort, nou, dat zou neerkomen op mos en algen. Nostalgrariërs zijn vooral gek op fluitenkruid, stinkende gouwe, berenklauw, distels, dat soort rommel, terwijl berenklauw notabene uit de Kaukasus komt en nog giftig is ook. Wat nostalgrariërs zijn? Mensen uit de stad die hier boerderijen hebben, ze vormen clans, en maken elkaar van alles wijs.’ We zijn weer voor op het terrein aangekomen. Nu moet hij echt gaan, zijn vrouw wacht op de prei uit de moestuin. Terwijl hij op de fiets stapt, zegt hij: ‘Denk erom hè, geen naam, dan gaat iedereen maar zitten zeuren. Louis en ik hebben een gentlemen’s agreement dat hij nooit mijn naam zal noemen.'<BR