Op de rotonde net buiten de bebouwde kom stappen we uit de auto en staan met onze neus op een rooster. Het is van gietijzer en heeft een bananenprofiel, dat is fietsbandvriendelijk. Ik gluur door de gleuven, er zit een betonnen goot onder van 2,5 bij 3 decimeter. Maagdelijk beton. De faunatunnel is bedoeld voor padden en kleine zoogdieren, legt de ambtenaar uit. De goot ligt boven op de nieuwe duiker, die twee meter hoog is en ongeveer even breed. Daar gaat de fauna doorheen die ‘gebonden’ is ‘aan natte structuren’, zoals vissen. Onze kleine viervoeters maken niet graag gebruik van de duiker, zegt de ambtenaar, vandaar die droge passage erboven.
Ik gluur nog eens goed, maar zie geen keutels of andere diersporen. Kdoeng, kdoeng, kdoeng ratelen de autobanden onafgebroken over de roosters, het is spitsuur en nog net geen file. Je zult muis zijn en vlak onder die herrie terecht zijn gekomen. Ik kijk om naar het stadje, in de diepte ligt een idyllische vijver vol witte waterlelies, dat is het Vierkante Gat dat aan de rand van het moerasgebied van de Lage Linie ligt, een verstilde plek als je je oren dichthoudt en je blik van de rotonde afwendt. De kleine viervoeters moeten de helling op klimmen, daar verspert het gaas langs de berm ze de weg en leidt ze naar het gat van de passage, daar moeten ze dan inkruipen. Omdat de roosters licht doorlaten doen ze dat makkelijker dan in een donkere tunnel, zelfs ’s nachts, aldus de theorie. Maar het lijkt me ondanks alle civieltechnische verleidingstactieken een avontuurlijke onderneming. Tachtig meter hebben ze te gaan, voordat ze weten of het gras aan de andere kant inderdaad groener is.
De faunapassage dankt haar bestaan aan een samenloop van verkeerstechnische en ecologische knelpunten. Op een dag belandden die in het oude stadhuis van Doesburg op het bureau van de gemeenteambtenaar civieltechniek. Er moest iets gebeuren aan de verkeersveiligheid, vonden de burgers. De laatste jaren waren er een paar ernstige verkeersongevallen voorgevallen, vooral de dood van drie jongeren had het stadje geschokt. Over de provinciale weg langs Doesburg denderden steeds meer auto’s en het lokale verkeer moest vanaf de Kraakselaan een haakse bocht maken en dan, bijna tot stilstand gekomen, de N317 op proberen te schieten. Een verkeersregelinstallatie zou veel weerstand oproepen, wist de ambtenaar, de burgers waren niet bereid voor het rode licht te wachten als de weg vrij was. Dus viel de keuze op de kampioen verkeersdoorstroming: de rotonde.
Op het bureau lag ook het plan Roerdomp van de Vogelwerkgroep van Stad en Ambt Doesborgh. Die wilde de Hoge en Lage Linie weer verbinden. De ambtenaar glimlachte fijntjes toen hij het las. Het deed hem altijd plezier, die typisch Doesburgse termen, die de geschiedenis zo terloops dichtbij brachten. De linies, dat waren de verdedigingslinies van het oude garnizoensstadje.
Wat tijdens de Wederopbouw ten behoeve van de aanleg van de Rijksweg 48a – de latere N317 – gescheiden was, moest nu in het tijdperk van ecologische verbindingen herenigd worden. De ambtenaar zat er een beetje mee: een drukke doorgangsweg openbreken voor een ecologische verbinding, dat was nogal wat. In een kleine gemeente had je nu eenmaal meer rekening te houden met de inwoners dan elders. Maar als het hele gebied toch op de schop ging, dan konden die Liniegebieden in een moeite door weer verbonden worden. Verkeersveiligheid en leefbaarheid voor mens én dier, als dat niet eenentwintigste-eeuws was.
Het waterschap Rijn en IJssel, de provincie Gelderland, Staatsbosbeheer, de Streekcommissie West Achterhoek en Liemers en zelfs de Hervormde Kerk waren partij bij de aanleg van de nieuwe duiker met faunapassage en er kwam geld uit Brussel. In 2005 was de rotonde met de nieuwe duiker en faunapassage klaar.
Nee, hij weet niet of er daadwerkelijk beesten door de passage gaan, moet de gemeenteambtenaar bekennen. De faunapassage hoort bij het wegmeubilair van de N317, dus het beheer en onderhoud vallen onder de provincie, maar die kijkt óók niet naar het gebruik ervan. Misschien weten ze het bij het waterschap Rijn en IJssel, die doen het beheer van al het water in en om Doesburg en dus ook van de duiker.
De waterschapsman aan de telefoon zegt dat hij wel eens een vis door de duiker heeft zien zwemmen, maar in de faunatunnel heeft hij nog nooit een beest gezien. Hij heeft er zijn twijfels over of die wel werkt. Maar goed, het behoort ook niet tot zijn taak daarop te letten. De gemeenteambtenaar kijkt beteuterd, dat hoort hij niet graag. Hij hecht eraan iets te doen voor de natuur rond Doesburg, al is het dan misschien allemaal niet spectaculair.
Misschien weet Staatsbosbeheer als eigenaar van de Linies meer. Ik bel de gebiedsbeheerder, maar ook hij weet van niets. Wij doen daar geen inventarisaties, zegt hij kortweg.
De Leidraad faunavoorzieningen bij wegen en de Richtlijnen voor inspectie, beide van Rijkswaterstaat schroeven de verwachtingen nog verder terug. Bij een faunapassage komt heel wat kijken, elke diersoort heeft zijn eigen eisen en eigenaardigheden. Zou de Doesburgse faunapassage mislukt zijn? Mijn aanvankelijke voorstelling – een stroom van mensenverkeer over de weg kruist een stroom van dierenverkeer vlak onder de weg – moet in elk geval naar het rijk der romantiek verwezen worden.
Ik zoek mijn heil bij de wetenschap, bij Bureau Waardenburg, dat onderzoek deed naar de ontsnippering van de ecologische hoofdstructuur in Gelderland. De wetenschapper wil eerst weten hoe de faunapassage eruitziet en wat het doel ervan is. Voor de paddentrek is ze niet geschikt, zegt hij dan beslist, maar voor verspreiding wel. En de laag schors dan, die volgens de Leidraad noodzakelijk is, vraag ik benauwd. Ach, zegt hij, zonder zo’n laag gaan ze er ook wel doorheen, dan kunnen ze ook niet ergens achter blijven haken. Alleen mag het beton niet te droog zijn, dan kleven de padden eraan vast. En het enige échte gevaar is het zout van de gladheidsbestrijding. Aan het eind van de winter moet de tunnel goed worden schoongespoten.
Kleine marterachtigen zullen er ook wel doorgaan, schat de wetenschapper, wezels, hermelijnen, bunzingen. En muizen gaan er misschien in de winter zitten omdat het lekker warm is met al die auto’s. Een das wijkt niet van zijn vaste pad af, een konijn is te bang, dat is een dier van het open gebied, maar een egel zou er weer wel door kunnen gaan. Nederland is erg versnipperd, er zijn veel van elkaar gescheiden dierenpopulaties, zegt hij, dus elke extra verbinding is zinvol ter bevordering van de genetische diversiteit. Als er eens in de zoveel jaar een pad door zo’n passage heengaat, is dat voor de genetische uitwisseling al een enorme winst.
Je kunt sporenonderzoek doen, je kunt een inktlap met een plank erachter neerleggen om pootafdrukken te detecteren, maar als daar niets uitkomt is er nog niet veel loos. Het effect van een faunapassage krijg je niet onmiddellijk op een presenteerblaadje, het kan zich lange jaren aan onze blik onttrekken.
De gemeenteambtenaar civieltechniek kan dus gerust zijn. Het gaat ondergronds niet zoals bovengronds om drukte en doorstroming.