Polder Moordplaat
‘Als je bij de Dood komt, ben je te ver, dan moet je driehonderd meter terugvaren,’ legt Ad van Bergeijk me aan de telefoon uit. ‘Het is makkelijk te zien: op de Dood staat een huis van Staatsbosbeheer.’
Bij Werkendam huur ik een boot en vaar het lange, rechte Steurgat in. De Biesbosch is grijs en verlaten, na drie kwartier kom ik bij de kreek die naar Polder Moordplaat gaat. Om me heen stuiven de meerkoeten en eenden uit het water op. Even later openen zich de grienden of natte wilgenbossen. In het hart van de Biesbosch blijkt een verscholen wereld te liggen: een grote voorraadschuur, een rechthoekig jaren-zestig-huis aan een dijk, een schuit met een hoge brug erop, en velden. Alleen aan de zuidelijke einder is de buitenwereld zichtbaar: de koeltorens van de Amercentrale steken machtig af tegen de lucht.
Als akkerbouwer Ad van Bergeijk aan de eettafel zit, kijkt hij rondom door de ramen naar buiten. ‘Vroeger keek ik over het water, maar nu staat die schuur ervoor. Eigenlijk zou ik bezwaar moeten maken, maar ja, ik heb hem zelf gebouwd.’
Drieëneenhalve decennia geleden werd Van Bergeijk op Polder Moordplaat geboren. Zijn grootvader had de polder gekocht. Eind jaren zestig verwierf het waterwinbedrijf het eigendom, er zou een spaarbekken komen, het vierde in de Biesbosch. ‘Mijn hele leven hoor ik al dat we hier weg moeten. In 1970 zei het waterwinbedrijf al tegen mijn moeder: “Ik zou maar niet meer opnieuw gaan behangen.” Maar pa zei: “Ik kan wel naar de Flevo gaan, maar dat is zo saai. Ik wacht tot ze gaan graven.”’
Uiteindelijk zijn zijn ouders pas zes jaar geleden weggegaan, toen Ad met Meri trouwde. ‘Het heeft een paar jaar geduurd voor we hen naar Werkendam hebben kunnen laten emigreren.’ Zijn vader komt nog bijna dagelijks. Meri was binnen een week helemaal thuis op Moordplaat. ‘Het mooiste is het als het vlas bloeit. ’s Morgens zijn de velden helblauw en ’s avonds zijn ze weer groen. Vlasbloempjes bloeien maar één dag.’ Maar gelukkig niet allemaal tegelijk, zodat het schouwspel zich herhaalt. Meri springt op, dochter Nova meldt zich, ze is bijna een jaar. Van Bergeijk geeft de kleine te drinken: ‘Ze moet een beetje doorgroeien, hè, dan kan ze papa helpen.’ Even later komen de rapporten op tafel, waaronder het Inrichtingsplan Zuiderklip van ingenieursbureau Oranjewoud. ‘In 1999 bleek dat een vierde spaarbekken overbodig was geworden, maar of wij daar nu zo blij mee waren,’ zegt Van Bergeijk. ‘We kregen de natuur op ons dak en kwamen in de ecologische hoofdstructuur te liggen. Toen kregen we het wel even benauwd.’ Al snel kwamen daar nog plannen voor waterberging bij. Van Bergeijk is nog de enige akkerbouwer in de Zuiderklip, uit de andere polders – Lepelaar, De Plomp, Turfzakken en Kwestieus – zijn de boeren jaren geleden al vertrokken. Die polders zijn nu in handen van Staatsbosbeheer. In het Inrichtingsplan is ook voor Van Bergeijk geen plaats. Maar hij heeft, zegt hij, zwart-op-wit dat hij voor natuurontwikkeling niet weg hoeft; als hij vertrekt dan is het vrijwillig.
Een leven buiten Polder Moordplaat is voor Van Bergeijk ondenkbaar. ‘Je bent gewoon één met het gebied.’ Zijn drie zussen zaten op een internaat, maar Ad groeide in de Biesbosch op, samen met de zoontjes van de boswachter. Elektriciteit kregen ze eind jaren tachtig pas, en water midden jaren negentig, toen Staatsbosbeheer op de Dood een bron sloeg. Hoe dat voordien ging? ‘Er kwam een boot met water, vier kubieke meter voor negentig gulden, daar moesten we veertien dagen mee doen.’
Wie in Nederland heeft er nu nog een privé-polder? vraagt Van Bergeijk retorisch. Er komt geen waterschap aan te pas. ‘Ik maak mijn eigen peilbesluit. Wanneer ik opsta, begin ik met het weerbericht. Ik heb graag de verwachting in millimeters.’ De hele dag kijkt hij naar de lucht. Hij is een weerfanaat, zegt hij, ‘ik ben gek op de strijd tegen de elementen.’ En hij is gewend alle problemen zelf op te lossen. Gisteren waren de akkers ineens onder water gelopen, vertelt hij. De pomp van het gemaal bleek stuk. Inmiddels heeft hij hem gerepareerd. Verloren in het veld staat nog een tractor die de noodpomp aandreef. De wintertarwe steekt weer groen op uit de nog spiegelende klei.
We maken een ronde over het erf en over de dijk om de polder. Eén schuur staan vol machines, een andere zit tot de nok vol met uien en aardappels. ‘Ik sla veel op,’ zegt Van Bergeijk, ‘als ik aan het rooien ben, heb ik geen tijd om alles over te varen. Dat doe ik in de winter.’ Verder is de winter voor papierwerk en reparaties. ‘En ’s avonds een beetje jagen met de hond.’ We komen bij de dam naar Polder Turfzakken. Hier laat het Inrichtingsplan twee nieuwe geulen samenkomen, eentje dwars door Polder Moordplaat. Van Bergeijk wijst op vers slib. ‘Hier is wantij.’ Twee waterstromen botsen op elkaar zodat het water tot stilstand komt. Zo zijn de polders in de Biesbosch ook ontstaan, door verlanding: eerst groeit er biezenriet, het land slibt verder op, dan komen er grienden, dan maken de mensen er weiland van en tenslotte akkerland. De natuur haar gang laten gaan, zoals de plannenmakers nastreven, om zo – na 2005 wanneer het Haringvliet op een kier gaat* – een getemd getijdengebied te laten ontstaan, daar gelooft Van Bergeijk niet in. ‘Het zal hier altijd weer verlanden en dus zullen de geulen kunstmatig in stand gehouden moeten worden.’
In het Inrichtingsplan hoeft Polder Kwestieus als enige geen ‘natuurlijk landschap’ te worden. Die zal ‘nog hoofdzakelijk het karakter van het voormalige open en geperceleerde agrarische landschap’ behouden, schrijven de ingenieurs. ‘Zo blijft in het gebied naast de natuurlijke ontwikkeling een beeld aanwezig van het agrarische deel van de ontwikkelingsgeschiedenis van de Biesbosch.’ Slechts een beeld blijft er over. Een stilstaand, nostalgisch beeld. Waarom niet een polder met een levend agrarisch bedrijf? Polder Moordplaat.
* Inmiddels verschoven naar 2008