Wat staat dáár nu weer? Kunstobjecten lijken vaak willekeurig neergezet. Toch gaat er heel wat provinciaal overleg aan vooraf. Ondertussen zwelt de kritiek aan: we willen geen openbare ruimte vol kunstobjecten. Onlangs ging het roer om: kunstenaars en ingenieurs gaan samenwerken. Weg met de objecten, weg met de ego’s, leve de toegepaste kunst. Maar de eerste resultaten zijn nog niet te zien of het experiment Design & Construct kondigt alweer een nieuwe trend aan.
Het was een mooie gedachte die in 1983 in Gelderland gestalte kreeg: bij de bouw van grote wegen en civiele kunstwerken moest voortaan één procent van de kosten besteed worden aan kunst ter plekke, kunst langs de weg. Bij gebouwen die de overheid betaalde was die eenprocentsregeling er al sinds 1951, nu was de infrastructuur aan de beurt. Want het was zonneklaar: we zijn met z’n allen steeds meer onderweg, brengen een deel van ons leven reizend door. Vaak zijn het korte afstanden, binnen de provinciegrenzen, maar wel elke dag weer, heen en weer, van A naar B. Daar mocht onderhand wel meer aandacht voor komen, hoogste tijd de civiele staaltjes wegenbouwkunst visueel te verrijken. De onderafdeling Cultuur, de afdeling Wegenbouw en de afdeling Beheer en Onderhoud Wegen gingen gezamenlijk aan de slag.
Als eerste was midden jaren tachtig de Pleyroute aan de beurt. De nieuwe weg, die in een boog om Arnhem ligt, kreeg drie kunstwerken: een fort, een dansend vierkant en een staketsel. De kop was eraf, het provinciale gebaar was monumentaal. In de volgende jaren kreeg Borculo blauwe hekwerken, Ulft stalen elementen, de weg tussen Barneveld en Ede een bronzen benzinestation en Lochem een bal in een labyrint. Dat was zeven.
Inmiddels was het 1994, de regeling bestond elf jaar en de vraag dook op of de provincie het automatisme wel moest handhaven dat elk wegenbouwproject een kunstwerk ernaast opleverde. Was dat niet wat al te plichtmatig en kwam de provincie zo op den duur niet bomvol objecten te staan? Die angst was niet denkbeeldig, want de eenprocentsregeling gold inmiddels niet meer alleen voor de grote projecten maar ook voor het kleinere werk aan de weg. Daarom werd besloten dat het kunstwerk niet meer aan de weg hoefde te staan waaraan het zijn bestaan te danken had. Dat betekende alles bij elkaar dus meer geld en meer vrijheid, maar niemand wist goed wat daarmee aan te vangen. De volgende elf jaar maakte de provincie pas op de plaats en verschenen langs de provinciale wegen alleen kunstwerken van gemeenten of stichtingen. In die tijd kwam slechts één kunstwerk uit de provinciale eenprocentsregeling voort: een ring van staal en neon bij het Provinciehuis zelf. Dat was acht.
Omdat Provinciale Staten meer beleid wilden, riepen ze in 2002 een ambtelijke Regiegroep Kunst en Infra in het leven.* Deze gaf opdracht voor drie kunstwerken: een rotonde bij Harderwijk kreeg vijfentwintig lantarenpalen in een vijver, de grensovergang bij Beek een luifelrand op vier palen en een rotonde bij Epe werd gevat in een golvend graslandschap. Dat was elf.
Maar dat was niet alles, er moest nu echt een kunstbeleid komen. De provincie wilde ook van een tweede automatisme af: dat kunst in de openbare ruimte gelijkstaat aan kunstobjecten in de openbare ruimte. Op de golven van de tijdgeest moest er ook in Gelderland meer oog komen voor geïntegreerde kunst, voor kunsttoepassingen. De Regiegroep bezon zich: er was behoefte aan nieuwe ideeën en zo ontstond het project Ideeëngenerator. Kunstenaars, geselecteerd door het Centrum Beeldende Kunst Gelderland (CBKG), werden aangezocht om samen met beleidsmedewerkers, wegenbouwers, projectleiders, tekenaars, ontwerpers, landschapsinrichters van de provincie deel te nemen aan twee ateliers De weg als stroming en De weg als plek van uitwisseling. De Ideeëngenerator mondde uit in een tentoonstelling, rondleiding, debat en magazine. Er bleken een hoop leuke plannen verzonnen te zijn. En wat vooral belangrijk was, zo zeggen ze bij de provincie: soms was er tussen kunstenaars en ingenieurs een vonk overgesprongen.
Het begin was er, de haast spreekwoordelijke kloof tussen ambtenaren en ingenieurs enerzijds en kunstenaars anderzijds leek overbrugbaar. Er werd zelfs van een cultuuromslag gesproken. Paul Meurs, hoogleraar restauratie aan de TU Delft en als een van de verkenners in 2006 betrokken bij Kunst en Infra in Gelderland, juicht dit toe: ‘De openbare ruimte is de beste uitstalkast van ego’s, maar waarom zou je kunstenaars dat privilege geven, laat ze hun objecten in het museum zetten. De openbare ruimte is van iedereen, de inrichting van het landschap gaat iedereen aan.’ Ook de ingenieurs moeten eraan geloven: ‘In het imperium van Rijkswaterstaat en zijn provinciale pendant heerst één logica en die is: hoe maken we alles efficiënt en veilig. Maar naast de ingenieurstraditie die vooral in kilometers asfalt rekent, groeit de traditie die de aanleg van infrastructuur als een culturele daad beschouwt, die beseft dat het ook om schoonheid en ervaring gaat, en dat landschapsinrichting iets van iedereen samen is. Je gaat toch niet eerst alles verknallen met asfalt en daarna kijken of je het weer mooi kunt maken. Er wordt heel veel bestaande kwaliteit over het hoofd gezien. Maak dat zichtbaar, breng het op peil, dat is ook veel duurzamer dan er steeds weer laag over laag nieuwe kunstjes overheen te leggen.’
Kunstenaars moeten dienstbaarder worden, vindt Meurs, en provinciale ingenieurs moeten zich door kunstenaars laten uitdagen, ook als het lastpakken zijn. ‘Laat ze maar zien dat ze hen in het gareel krijgen,’ meent hij, ‘dat zal de inhoud doorgaans alleen maar ten goede komen.’ Hij is een warm pleitbezorger van geïntegreerde kunst. Zijn eigen idee voor Zutphen, Ringweg als Parkway, is er een schoolvoorbeeld van: de stadsringweg, nu een barrière vol visuele chaos, moet een duidelijke groene identiteit krijgen als verbinding tussen stad en platteland.
Als uitvloeisel van de Ideeëngenerator heeft de Regiegroep een verkenning laten doen voor het nieuwe tracé van de N322 tussen Beneden-Leeuwen en Druten. Dat ging over veel schijven: Provinciale Staten wilden dat de Regiegroep zo snel mogelijk kunstenaars bij het al lopende N322-project zou betrekken. De Regiegroep vroeg het CBKG onderzoek te doen. Dat schreef een notitie met drie opties: het landschap wordt vanaf de weg bekeken, de weg staat centraal, de weg wordt vanuit het landschap bekeken. Het CBKG adviseerde bovendien een externe projectcurator aan te trekken. Die curator selecteerde drie kunstenaars, wie om een onderzoeksrapportage werd gevraagd. De een adviseerde de oprichting van een werkgroep met ‘verruimde kunstopdracht’, de ander kwam met concrete ideeën voor een intensere beleving van de weg, de derde pleitte voor tijdelijke evenementen. Het ligt in de bedoeling dat de twee eerste visies ‘ter harte’ worden genomen bij ‘de verdere beleidsontwikkeling’ of ‘richtinggevend’ zijn bij de nadere uitwerking van de kunsttoepassing N322.
Ondanks alle ideeën over geïntegreerde kunst werd ondertussen ook de autonome kunst niet naar de vuilnisbelt van de Gelderse geschiedenis verwezen. Er werden twee opdrachten voor kunstobjecten verleend, die in de vroege zomer van 2007 werden onthuld: bij het transferium in Wittenberg kwam een jukebox met verhalen en bij Barneveld, aan de voet van de A1, een geabstraheerde locomotief uit cortenstaal. Dat was dertien. Het ‘geschenk’ van de provincie werd niet door alle Barnevelders gewaardeerd. Vlak na de plaatsing stond de website van de plaatselijke schroothandel er in witte letters op gekalkt en de lokale jeugd gaf blijkens de graffiti te kennen dat de 84 duizend euro beter aan hen besteed had kunnen worden.
Terug naar de geïntegreerde kunst. Hoe nu verder met alle verzamelde ideeën? Geld is geen probleem, de ambtenaren van het meerjarenprogramma Wegen verwachten zoveel werk aan de weg dat de Regiegroep Kunst en Infra in de periode 2007–2011 een kleine drie miljoen euro te besteden zal hebben.
Maar hoe komt het van het idee van een kunsttoepassing tot de uitvoering en waaraan moeten kunsttoepassingen eigenlijk voldoen? Omdat de ambtenaren van de Regiegroep in het duister tastten, gingen ze bij het CBKG te rade en stuurden in de zomermaanden van 2006 zes verkenners/kunstenaars op pad, ieder naar een van de zes provinciale vervoersregio’s. De verkenners moesten in een verslag van maximaal tien pagina’s een beeld schetsen van de infrastructuur, de cultuurhistorie, het landschap en de recreatie in die regio, een vragenlijstje van de Regiegroep beantwoorden, referentiebeelden leveren, aansluiten bij ontwikkelingen in de regio, minimaal twee voorstellen voor kunsttoepassingen doen met wat informatie over de kosten, haalbaarheid, tijdsplanning en eventueel suggesties voor de uitvoerende kunstenaars.
In de herfst selecteerde de Regiegroep acht kunsttoepassingen voor het meerjarenprogramma tot 2011*. In maart 2007 keurden de Provinciale Staten de plannen goed. In elke regio komt er eentje, plus twee extra die hoog scoorden op artistieke waarde. Zo komt het totaal aan kunsttoepassingen de komende vijf jaar, inclusief het project van de N322, op negen. De verslagen van de verkenners verdwenen als achtergrondinformatie in de kast, zij vormen niet meer dan het toekomstige vertrekpunt. De verkenners kunnen hooguit opnieuw gevraagd worden als projectcurator of ze kunnen als kunstenaar meedingen wanneer de opdracht verleend gaat worden. Hoe het met het intellectuele eigendom van de ideeën zit, is vooralsnog onduidelijk.
Suze May Sho, een kunstenaarscollectief van drie jonge vrouwen, dat de Achterhoek heeft verkend, zegt bij monde van Connie Nijman: ‘In principe is onze opdracht klaar, maar we hopen toch dat de provincie bij ons terugkomt als het tijd is voor de uitvoering. We werden erdoor overvallen hoe mooi het in de Achterhoek is en vroegen ons af of we er wel iets aan toe moesten voegen, of we niet de schoonheid die er is toegankelijker of zichtbaarder moesten maken.’ Twee voorstellen van Suze May Sho werden uitverkoren: het strooigoed en de lichtroute. Vooral de lichtroute zouden ze heel graag zelf maken, zodat de oorspronkelijke bedoeling overeind blijft. Ze zijn beducht voor lichtvervuiling, het idee vergt een subtiele uitvoering. En: het is hun idee, het zou toch teleurstellend zijn als een ander dat mocht gaan uitvoeren. Ze zijn er al zo ingedoken. En het ergens anders uitvoeren, dat gaat eigenlijk ook niet meer. Hun idee is geboren in de Achterhoek.
Dat de vraag naar kunsttoepassingen op zo’n vroeg tijdstip werd gesteld, is winst, vindt verkenner Paul Meurs, die het idee Parkway Zutphen leverde. Die zes regio’s zijn als proeftuinen interessant, maar de werkwijze is ook een gemiste kans, omdat de ideeën van de verkenners zó verschillend waren: ‘Als ik de baas was geweest, zou ik die ideeën gebruiken om een samenhangende visie voor de hele provincie te ontwikkelen.’
Ook verkenner/vormgever Ineke Hans is bang voor versnippering. ‘Zes verkenners schrijven een rapport, daar gaat een lijstje met criteria overheen en de highlights worden eruit geplukt. Mijn voorstel wordt gedownsized tot drie regels en gaat in de la. Nuances gaan verloren, het wordt een zwak aftreksel. Drie jaar later gaat er nog eens iemand naar kijken, er wordt een kunstenaar aangezocht, die het idee van een ander voorgeschoteld krijgt. Het heeft toch trekken van kapitaalvernietiging: de provincie laat daar een onderzoekje doen, vraagt hier nog eens iemand een formatje te schrijven, blijft zoeken naar compromissen. Het getuigt er ook niet van dat ze de kwaliteiten van de mensen wie ze dingen vraagt helemaal serieus neemt.’
Al die losse flodders en ideeën zetten Ineke Hans aan tot haar idee voor het KAN-gebied – een tegendraads idee gezien de huidige hang naar geïntegreerde kunst: Hans pleit voor een groot kunstwerk op knooppunt Ressen. Niet dat ze tegen undercoverkunst is, integendeel, als tegenhanger van het grote werk wilde ze een aantal roots-routes maken voor fietsers en voetgangers. Maar, vindt ze, je moet ook clichématig durven zijn, ‘een kunstwerk is ook nog steeds een driedimensionaal ding en staat op een rotonde.’ Het KAN-gebied kan wel een object gebruiken, het heeft pretentieuze plannen, maar nog weinig identiteit, daar kan een spraakmakend kunstwerk aan bijdragen, is Hans’ idee. ‘Láát de compromissen eens,’ adviseerde ze de provincie, ‘ga eens een keer voluit ergens voor, toon lef, kies en durf op je bek te gaan.’ En nog iets: ‘Vis eens in een andere vijver. De officiële instanties putten altijd maar weer uit dezelfde pool van lokale helden en de compromisvolle middenmoot. Kijk eens over de grenzen, zoek eens kunstenaars in de hoogste en laagste regionen, daar waar het bruist en borrelt.’ Ineke Hans pleit voor een krachtiger regie. ‘Natuurlijk schakel je expertise in, maar íemand moet alle input intelligent aan elkaar koppelen, iemand moet de touwtjes in handen durven nemen. Een goede opdrachtgever beslist uiteindelijk zelf.’
De Regiegroep Kunst en Infra gaat voor elk van de negen nieuwe kunsttoepassingen een plan van aanpak maken en advies vragen bij het CBKG. De projectmanagers van de dienst WVV staan al in de startblokken. Ze hebben niet meer alleen met civieltechnische ontwerpers, aannemers en inspraakprocedures van burgers te maken, maar ook met de aan het project toegevoegde kunstenaar. Het is gewoon een nieuw onderdeel van hun werk, zegt de voorzitter van de Regiegroep. Er zijn ook al projectmanagers die uit zichzelf naar de Regiegroep komen voor een kunsttoepassing, die nieuwsgierig zijn en vinden dat het erbij hoort.
Kunstenaars komen altijd met onvoorspelbare oplossingen of ideeën aanzetten, heeft de voorzitter gemerkt. Daarom heeft ze goede hoop dat er bij toekomstige infrastructurele projecten een enorme kwaliteitssprong gemaakt kan worden. Het zal soms wennen zijn voor kunstenaars, denkt ze. Het gaat om trajecten van jaren en jaren. Het is geen schilderij of beeld. En ook de nauwe samenwerking met ambtenaren is nieuw. Niet elke kunstenaar is geschikt voor geïntegreerde kunst, hij moet wel kunnen communiceren en samenwerken. Het CBKG begeleidt kunstenaars hierbij en dat is soms hard nodig, weet de voorzitter. Ook zal het voor de kunstenaar wennen zijn dat zijn werk niet meer zo zichtbaar is. Want waar eindigt de civiele techniek en begint de kunst? Dat zal de praktijk moeten uitwijzen. Pas over een paar jaar zullen in Gelderland de eerste lichting nieuwe provinciale kunsttoepassingen te zien zijn. Of over het hoofd te zien, wat misschien nog beter is. Want dan zou het pas echt geïntegreerde kunst zijn.
Ondertussen gaat de provincie voort. De geïntegreerde kunst begint zich nog maar net daadwerkelijk in de infrastructuur te materialiseren of er kondigt zich al weer een ander experiment aan. Bij grote infrastructurele projecten is de provincie met het principe Design & Construct gaan werken. Het Aanbestedingsbureau krijgt de opdracht om niet alleen de uitvoering, maar ook het ontwerp aan te besteden bij een en dezelfde aannemer.
En dat geldt in een enkel geval ook voor kunsttoepassingen, ook die zullen op deze manier aanbesteed worden. Dat begint al in 2007 bij de aanleg van de nieuwe N322. Alles komt in handen van de winnende aannemer: ontwerp, uitvoering én kunsttoepassing. Voor zijn kunstplannen krijgt de aannemer bonuspunten. Daarbij kijkt hij – met een beetje geluk – nog met een schuin oog naar de negen verkenningen die Provinciale Staten hebben uitgekozen en die als ‘referentiebeelden’ bij de Regiegroep in de la liggen. Moeten de kunstenaars nu snel bij aannemers gaan lobbyen voor opdrachten? En zal dat niet tot kunsttoepassingen leiden die geen aanstoot geven en niemand beroeren?
Design & Construct lijkt de provinciale zeggenschap over de eenprocentsregeling naar achteren in het aanbestedingsproces te verschuiven en dus verder terug te dringen. Het grijpt terug op de cultuur van de asfalteerders, meent Paul Meurs desgevraagd, en om dat te voorkomen is een strenge visie en supervisie onontbeerlijk. De provincie heeft hoge ambities, maar is bang om inhoudelijk fouten te maken. Meurs vindt, net als Ineke Hans, dat de provincie niet alleen voor het geld en het proces moet zorgen, maar ook inhoudelijk de regie meer in handen zou moeten nemen. Het risico dat ze zichzelf buiten spel zet is niet denkbeeldig.
De Regiegroepvoorzitter is daar niet zo bang voor, ze is gematigd positief over het experiment: laat die aannemers en ingenieursbureaus maar eens nadenken over de vraag wat de beeldkwaliteit van een weg is, vindt ze. Als geen enkele aannemer met een goed idee komt, gaat de Regiegroep gewoon zelf weer aan de slag.
* In de Regiegroep zitten drie afgevaardigden van de dienst Wegen Verkeer en Vervoer (WVV), waaronder de voorzitter, een van Mobiliteit en een van Beheer en Onderhoud Wegen (BOW), plus een afgevaardigde van de dienst Ruimte, Economie en Welzijn (REW).