Linthorst-Homanpolder
In het noordelijkste Groningen liggen de dorpen als kralen op de oude kwelderruggen. Door de akkers en weilanden fiets ik richting zee. In de verte ligt een rij boompjes, karig door weer, wind en zout. Ze staan aan de voet van de slaperdijk.
Tot midden vorige eeuw was het een wakerdijk, toen kwam de Waddenzee tot hier, en bij zwaar weer ook wel verder, eroverheen. Nu hebben boeren overal gaten in de dijk geslagen zodat ze er met hun landbouwmachines door kunnen.
Achter de slaperdijk strekt de Linthorst-Homanpolder zich uit, een zes bij een halve kilometer brede strook land. In het noorden sluit een groene muur de horizon af, de zeedijk op Deltahoogte. Links en rechts is het leeg. De aarde is slechts de grond waarop de immense blauwe hemelkoepel rust. Boven op de zeedijk kijk je uit over een nog leger land, de kwelders. Modderland, gloeiend paarsrood in de ondergaande zon, witte pluizenbollen en spiegelende strepen water. Land in wording, je waant je op de derde dag van de schepping.
Tussen het vlechtwerk van de rijsdammen lopen de kwelders weg in zee. Langs de einder is wazig een donkere streep te zien: daar moet land zijn, Schiermonnikoog, Simonszand, Rottumerplaat, Rottumeroog. In het noordoosten steekt een groepje hoge witte blokken af tegen de avondlucht, de hotels van het Duitse waddeneiland Borkum.
Met de verrekijker tuur ik over de kwelders: vogels, paarden, schapen, en dan ineens een helgele vlek, een bewegend groepje. Wadlopers. Ze klimmen over de zeedijk, in de diepte ligt het eindpunt: een gebouwtje dat eenzaam in de polder staat, Post Allard, van het Waterschap Noorderzijlvest. In zinken bakken wast het laatste groepje wadlopers voldaan het slik van de schoenen en benen, Brabantse klanken kabbelen een eindje de polder in. Even later rijden ze weg, de koplampen van hun auto’s werpen bundels over de velden. Schemer, stilte, geen mens meer. Ze zijn op het asfalt gaan liggen, dat nog warm is van de zon. Beneden me wordt de polder donker en vochtig en kil. Kan het nog stiller worden?Dan lijkt de aarde van een omgeploegd veld omhoog te komen, een krijsen, klapperen en zoeven zwelt aan en beweegt naar het oosten. Pas boven de horizon tekent zich af wat het is, een dichte zwerm grote vogels. In een bocht scheren ze naar zee, als een vliegend zwart tapijt. En verderop nog een zwerm, en nog een. Hoeveel vogels verjaag ik? Het moeten er duizenden zijn, de eenzame fietser is machtig. De volgende dag zie ik dat het vooral brandganzen, rotganzen en grauwe ganzen zijn.
Op de slaperdijk aan de Allard Kwastweg stuit ik op een monument. De aanleg van de polder tussen 1939 en 1947 wordt herdacht met een reliëf van een vrouw op de hoorn des overvloeds en twee mannen in een bootje, omgeven door wilde baren en lachende zeehonden. De tekst luidt: ‘Dei nait wil diek’n mout wiek’n’. Vier verantwoordelijken staan vermeld, onder wie A. Kwast, inspecteur van de werkverschaffing. Achter de dijk staan nog steeds de groene keten waarin de polderjongens verbleven, en na de oorlog geïnterneerde NSB’ers. Zij moesten de jonge zeedijk herstellen, die in de oorlogsjaren door stormvloeden zwaar gehavend was geraakt. Pas op 26 februari 1948 werd de polder officieel ingewijd door oud-commissaris der koningin J. Linthorst-Homan.
Nu ligt de Allard Kwastweg er verweerd en brokkelig bij, zo zijn de wegen bijna nergens meer. De ingelanden moeten hem zelf onderhouden, maar wie draait voor de kosten op? Wie de weg het meest gebruikt, moet het meeste betalen, vinden ze. En daar worden ze het dus niet over eens.
Er is weinig veranderd, de voorgeschiedenis van de Linthorst-Homanpolder is één lange twist tussen boeren, waterschappen, provincie en Rijk over de verantwoordelijkheid voor zeewering, dijkherstel, afwatering en indijkingen. Uiteindelijk draaide het altijd om de vragen: wie zal dat betalen en van wie is het nieuwe land?
Vroeger hadden de boeren aan de noordkust het goed. Dankzij het recht van opstrek mochten ze de kwelders die achter hun eigen land lagen, indijken zo ver ze wilden. Zo dijde hun bezit uit en slonk de Waddenzee. In de jaren dertig greep de overheid in: de particuliere eigendomsgrens kwam driehonderd meter boven de toenmalige kwelder te liggen, de rest was van het Rijk. Inmiddels is landaanwas uit den boze, de bedijking van de Linthorst-Homanpolder was een van de laatste in de Waddenzee.
Eind jaren dertig trok de inpoldering al enorme publieke belangstelling; om de stroom bezoekers in te dammen werd zelfs toegang geheven. Ook nu weer is het druk, te druk, vinden de boeren die met hun tractors soms niet meer bij de schapen kunnen komen omdat de bermen vol staan met auto’s van wadlopers, vogeltjesmensen en andere natuurminners. Eén grote parkeerplaats, een asfaltvlakte in de polder, dat zou het beste zijn, zegt Henk Fokkens, dijkwerker bij het waterschap, die ik bij Post Allard tref, maar alweer: wie gaat dat betalen?
Het gaat hier allemaal veranderen, weet Fokkens. Door de zeespiegelstijging en de daling van de bodem wordt het steeds moeilijker om de verzilting tegen te gaan. Traditionele landbouw is hier alleen mogelijk als er kunstmatig zoet water wordt ingelaten. Een jaar of vijf geleden kwam het plan op om in de Linthorst-Homanpolder zilte gewassen te gaan verbouwen, zoals zeesla, dat zou daar goed groeien en is nog gezond ook. Maar toen kwam er een ander plan en dat heeft gewonnen: langs de noordkust komt een brakwaternatuurgebied. Het oostelijkste puntje van de polder, bij de Klutenplas, is al in bezit van Het Groninger Landschap. Ook verder landinwaarts, achter de slaperdijk, koopt Het Groninger Landschap land. Dat kan het dan, als de gelegenheid daar is, ruilen met landbouwgrond pal aan de kust. Onder toezicht van natuurorganisaties krijgt de zee de polder een beetje terug.