Nog steeds staat Berlijn vol kranen, maar de euforie is voorbij. Veel nieuwe kantoren staan leeg, de bevolking wordt armer, bedrijven laten de stad links liggen en de Europese ambities verschrompelen. De glorieuze samensmelting van Oost en West is in het slop geraakt. Een reportage uit de Duitse hoofdstad, een kleine zeven jaar nadat de Muur verdween.
Na de val van de Muur stoven projectontwikkelaars naar de Friedrichstrasse. De gouden tijden van de jaren twintig zouden herleven, de straat zou weer een Boulevard von Weltrang worden. De grondprijzen liepen al snel op tot 40 duizend mark per vierkante meter, bijna tweemaal zo duur als op de duurste plek in West-Berlijn, de Kurfürstendamm. Maar de verjongingsoperatie van de oude Friedrichstrasse dreigt in veelbelovendheid te blijven steken. En daarmee staat ze symbool voor de ontwikkeling van heel Berlijn.
Sinds 1961 was de straat door de Muur in tweeën gehakt. Het korte Westberlijnse deel maakt een grauwe indruk met betonnen flats en saaie pleinen. Bij de vroegere grensovergang voor toeristen tussen de Amerikaanse en de Russische sector, is nu een grote bouwplaats. Op het voormalige wachthuisje staat een metershoog goudkleurig vrijheidsbeeld. Een bord roept: ‘HALT! Hier wird gebaut.’ En: ‘Checkpoint Charlie wird Check Point Plaza’. Naar het oosten verrijzen langs de oude keizerlijke straat glanzende kantoor- en winkelpanden, overal staan grote reclameborden: hier 20.000 m2 te huur, daar 36.000 m2, even verderop 16.000 m2. Het duurste stuk is de Friedrichstadt-Passage die zich over drie bouwblokken uitstrekt. Zoals steeds meer moderne gebouwen hebben ze alledrie een glimmend atrium. Een nog gesloten ondergrondse passage verbindt deze atria tot een afgeschermde koopwereld waar klanten de hele dag binnen kunnen blijven. De kosten van het complex bedragen 1,4 miljard mark. De Passage zou het hart van de commerciële goudkust van de stad moeten worden, maar vooralsnog wordt ze vooral geplaagd door leegstand. Weliswaar heeft het chique Franse warenhuis Lafayette vijf maanden geleden zijn deuren geopend op nummer 207, maar de neergelaten luxaflex in de rest van dat gebouw leggen een sluier over de glazen gevel. In de etalages van het middelste blok ziet het winkelend publiek alleen hoedendozen en tassen met ‘Quartier 206’: het gebouw heeft alleen zichzelf in de aanbieding. Ook nummer 205 staat leeg. Voorbij het station Friedrichstrasse nemen de bouwlocaties af en heeft de straat nog haar Oostduitse sleetsheid. Aan het einde van de straat is een groot deel van de hoekpanden gekraakt. Alle attributen van grootstedelijk verval zijn aanwezig: staalplaten, ingestorte muren, kapotte ramen, alles bedekt met graffiti. Maar ook deze panden zijn al opgenomen in de toeristische gidsen en de krakers buiten dat uit met een trendy duur café.
Berlijn leek als een Phoenix uit de Koude Oorlog te verrijzen. De toekomst van de stad werd bewierookt, Berlijn zou Drehpunkt von Europa worden, de poort naar de uitgestrekte oostelijke markt. Om het oorlogsverleden definitief af te schudden kon de bondsregering niet anders dan verhuizen naar de oude Pruisische hoofdstad. En in het kielzog hiervan zouden prestigieuze bedrijven en instellingen niet weten hoe snel ook zij naar Berlijn moesten verkassen. Investeerders en particuliere beleggers werden naar de stad gelokt met belastingvoordelen. Net zoals in de vijf nieuwe Länder mogen ze in Berlijn de helft van hun investeringen in één jaar afschrijven, de normale afschrijvingstermijn is vijfentwintig tot veertig jaar. Deze Sonderabschreibung verlaagt de winst voor de fiscus, maar hieraan komt op 31 december van dit jaar een einde zodat veel projecten versneld in produktie zijn genomen. De euforie van de Wiedervereinigung heeft een tijd lang het zicht op de realiteit belemmerd. Nu is de vraag aan wie al die kantoren verhuurd zullen worden.
‘De rek is uit de kantorenmarkt, er worden nauwelijks meer nieuwe plannen gemaakt’, zegt Joachim Mayer van Kolpron Consultants. Het van oorsprong Rotterdamse onderzoeksbureau voor stedebouw en vastgoed heeft vestigingen in zes Europese steden, waaronder Berlijn. ‘De Friedrichstrasse zal uiteindelijk wel volstromen, maar voor de nieuwbouwprojecten buiten het centrum wordt het moeilijker. Ook de bestaande kantoorpanden zijn lastig te verhuren.’ Na anderhalf jaar staat nog zeventig procent van het ambitieuze kantorencomplex Pyramide in de Oostberlijnse wijk Marzahn leeg. De huren zijn bijna gehalveerd en de ondergrondse parkeerplaatsen zijn noodgedwongen verhuurd aan volkstuinbezitters uit de omgeving. Van de komst van de regering valt volgens Mayer nauwelijks meer een opleving te verwachten. ‘Het overaanbod aan ruimte is te groot, het aantal ambtenaren zal teruglopen en de overheid bouwt veel zelf.’ De omslag in de kantorenmarkt begon zich reeds in 1994 af te tekenen. Afgelopen herfst maakte senator Volker Hassemer van stadsontwikkeling bekend dat de voorgenomen groei van het kantooroppervlak met driekwart zou worden teruggebracht. De investeerders hadden ‘am Markt vorbeigeplant’, zeker gezien de tegenvallende economische groei in Duitsland. Maar veel projecten zaten op dat moment al in de pijplijn. De vastgoedmarkt is een tanker met een lange remweg. Tot 1998 komt jaarlijks nog één miljoen vierkante meter kantoorruimte op de markt, pas daarna daalt het niveau tot een half miljoen per jaar. Officieel is de leegstand maar zeven procent, over twee jaar wordt tien procent voorspeld. Deze percentages wijken niet veel af van de Nederlandse kantorenmarkt die ook met leegstand kampt. Maar in Berlijn worden off the record veel hogere percentages genoemd: in stad die zo sterk in beweging is, zijn cijfers van elastiek en niemand heeft er belang bij de werkelijke bezettingsgraad aan de grote klok te hangen. Een veel toegepaste manier om de leegstand te drukken is kunstmatige verlenging van de bouwtijd. Een steiger voor het pand en een paar mannetjes met hamers maken nu eenmaal een dynamischere indruk dan een lege pui. Het ‘ballet van kranen’ en de talloze steigers krijgen daarmee een heel andere betekenis.
Sinds twee jaar sijpelt langzaam het pijnlijke besef door dat niemand op Berlijn zit te wachten. De val van de Muur heeft niet alleen van Berlijn een vrije open stad gemaakt, heel Oost-Europa is ontsloten. Praag, Boedapest en Wenen blijken voor bedrijven en Europese instellingen veel attractiever door hun aangenamere leefklimaat en de centralere ligging in Europa. En waarom zouden Oosteuropeanen die iets in hun mars hebben halverwege in Berlijn neerstrijken als Europa aan hun voeten ligt? Berlijn is niet meer dan een hobbel op de weg Moskou-Parijs. De stad trekt vooral Poolse en Russische handelaren, die vooralsnog weinig investeringen en werkgelegenheid brengen.
Even groeiden de bomen tot in de hemel, maar nu groeit vooral het begrotingstekort met schrikbarende snelheid. Vorige zomer biechtte de senaat – de Berlijnse deelstaatregering – een gat van 500 miljoen mark op, begin oktober was het al 1,5 miljard, drie weken bleek het 4,4 miljard te zijn. Annette Fugmann-Heesing, senator financiën sinds begin dit jaar, voorspelde onlangs dat het tekort in 1999 zal oplopen tot 32 miljard. Waarop Der Spiegel ironisch opmerkte dat die waarschuwing niet alleen voor een schok zorgde, maar tevens de Berlijnse grootheidswaan bevredigde. Het verwende Berlijn is er nog niet aan gewend dat ze zich de omvangrijke sociale woningbouw, het enorme ambtenarenapparaat en drie universteiten niet meer kan veroorloven. Ze is geen kunstmatig eiland meer en geen etalage van het Westen, dus ze verliest haar bevoorrechte positie. En pas nu wordt ten volle duidelijk hoe bevoorrecht die was. Om te zorgen dat de Berlijnse bevolking op peil bleef kregen werknemers een toeslag tussen de drie- en zeshonderd mark netto op hun loon, het Inselgeld, en hoefden dienstplichtige jongens die in Berlijn gingen wonen niet in militaire dienst. De industrie, met name chemie en machinebouw, werd met behulp van forse subsidies op poten gehouden. Ook kleine bedrijven zoals meubelmakers, drukkers en restaurateurs hebben het in Berlijn langer op de oude voet volgehouden dan in de rest van Duitsland. Nu de subsidies zijn weggevallen, stijgt het begrotingstekort en gaan veel bedrijven failliet of vertrekken ze over de grens naar de deelstaat Brandenburg waar de grondprijzen lager zijn. Sinds drie jaar is de werkloosheid in West-Berlijn zelfs groter dan in Oost-Berlijn.
Oost-Berlijn hoefde als hoofdstad van een planeconomie evenmin zelf het hoofd boven water te houden en dijde uit tot een stad van ambtenaren, gepriviligeerden en intellectuelen. De rampzalige economische structuur bleef tot de Wende keurig onder de oppervlakte. Nu treft de lang uitgestelde modernisering de stad zwaar, te meer daar ook de zakelijke dienstverlening zwak ontwikkeld is. En ook al verhuist een aantal Duitse hoofdvestigingen van internationals naar Berlijn, veel werkgelegenheid levert dat niet op. Zo biedt Heineken – dat begin vorige maand van Düsseldorf naar Berlijn trok – op termijn werk aan negen mensen.
Als Berlijn geen regeringszetel zou worden, had ze helemaal met lege handen staan. Weliswaar traineert Bonn de verhuizing, maar met de bouw is inmiddels begonnen. Rondom de Reichstag komt een enorme bouwput voor de aanleg van het regeringscentrum Spreebocht en de verbouwing van het nabijgelegen Lehrter Bahnhof tot het nieuwe centraal station van Berlijn. Op drie verdiepingen zullen twee treinlijnen, vier S-Bahnen, een metro, een luchthavenshuttle en trams elkaar kruisen. De bedding van de rivier de Spree zal tijdelijk worden verlegd om te kunnen bouwen. De binnenkant van de Reichstag is al opengebroken om deze te voorzien van een glazen koepel. In 1999 moet het gebouw klaar zijn om het Duitse parlement te herbergen, dat is de datum waarop de regering zich heeft vastgelegd voor de verhuizing naar de hoofdstad. Maar er wordt ook al gesproken over het jaar 2005 of zelfs 2010. De vertraging in de werkzaamheden komt de politici en ambtenaren in Bonn niet ongelegen. ‘Veel ambtenaren uit Bonn zijn bang voor de Großstadt en zijn niet van plan om hierheen te verhuizen’, zegt de Oostberlijnse stedebouwkundige en architectuurcriticus Wolfgang Kil. ‘Die laten hun gezin liever daarginds.’ Kil is een voorstander van Berlijn als regeringszetel, al is het maar om één reden: ‘Het is belangrijk dat de beslissers voor ogen hebben hoe het in het Oosten is. Nu komen ze er misschien alleen een keer op vakantie, alsof ze op safari zijn.’
Hoewel er geen Muur meer om West-Berlijn staat, is de stad in veel opzichten nog steeds een eiland. Deze zomer had Berlijn moeten fuseren met de omliggende deelstaat Brandenburg, maar met een referendum verwees de bevolking dit voorstel naar de prullenbak. De Westberlijners stemden in meerderheid voor, de voormalige DDR-burgers uit Oost-Berlijn en Brandenburg zeiden simpelweg nee. Volgens Kil stemden zij vooral vanuit het gevoel ‘und jetzt reicht es’. In de hoofden van Oost- en Westberlijners is de Muur nog lang niet geslecht, de laatste tijd wordt hij juist weer hoger opgemetseld. Beide partijen blijven in hun eigen stadsdeel wonen en uitgaan. De Oostberlijners verfoeien de Westberlijnse overmacht en arrogantie, omgekeerd verwijten de Westberlijners hun oostelijke stadsgenoten verongelijktheid en gebrek aan initiatief.
De huidige bestuursstructuur breekt Berlijn op: buiten de stadsgrenzen is de grond goedkoop, schoon en overvloedig, de belastingen zijn laag en het landschap is lieflijk. Voor Westberlijners is eindelijk de hindernis verdwenen om naar het achterland te verhuizen. Bedrijven en bewoners trekken weg naar de ‘Speckgürtel’ en betalen voortaan aan Brandenburg belasting. De stad blijft achter met de moeilijk te ontwikkelen locaties, met de werklozen, de jongeren en de ouden van dagen.
In Intermediair verscheen een verkorte versie van deze reportageOp dit moment telt Berlijn 3,4 miljoen inwoners. Kort na de Wende verwachtte men in korte tijd een bevolkingstoename van driekwart miljoen mensen. In werkelijkheid loopt de bevolking langzaam terug door de trek naar de spekgordel. Maar zelfs in Groot-Berlijn (stad èn spekgordel) groeit de bevolking slechts licht. Zonder Oosteuropeanen en andere immigranten zou Berlijn zelfs krimpen. Om de steeds kleiner wordende huishoudens te huisvesten, moeten in Berlijn toch flink wat woningen worden gebouwd. Tot het jaar 2010 staan er 270.000 gepland. ‘Er worden veel koopwoningen gebouwd’, zegt Mayer van Kolpron, ‘daardoor dreigt nu een overschot in het duurdere segment, terwijl er een grote vraag blijft naar goedkope huisvesting.’
Nederlandse bedrijven – waaronder Kondor Wessels, Wilma, Bouwfonds en PGGM – hebben volgens Mayer een half tot één procent van de vastgoedmarkt in handen. ‘Door hun moderne technieken kunnen ze goedkoop bouwen. Nadeel is dat hun bouwwijze pas rendabel is bij grotere projecten.’ Berlijn kent geen grootschalige stadsuitbreidingen zoals Nederland. De meeste projecten liggen tussen enkele tientallen huizen tot een enkele uitschieter met een paar duizend.
Een van de stadsuitbreidingen in de spekgordel is het project Leben im Grünen van de Groningse projectontwikkelaar Groenhof & Partner. Deze nieuwbouwwijk met zeshonderd woningen ligt bij het dorp Dallgow ten westen van Berlijn. De zandstraten van het voormalige DDR-dorp gaan over in een asfaltweg, aangelegd door de projectontwikkelaar, en dan verschijnt plotseling een rijtje baksteenhuizen, compleet met voortuintje, rood-geel-blauwe Mondriaanvlakken en achter in de tuin een schuurtje. Alles is Nederlands, alleen de brievenbussen zijn vervangen door kastjes aan de buitenmuur. Bouwmanager Rob Blaauw grijnst: ‘Duitsers bleken daar niet van te houden, ze zijn bang voor zo’n opening naar de buitenwereld. Zo zijn er meer smaakverschillen. Metselwerk vinden Duitsers uitermate chic, maar ze willen dan wel een nette strakke steen, geen handgevormde.’
Als adjunct-directeur van de Stichting Centrale Woningen was Blaauw begin jaren negentig nauw betrokken bij de beroemde Amersfoortse wijk Kattenbroek. Deze veelvormige stadsuitbreiding van vijfduizend woningen steekt schril af bij de braafheid van Dallgow. Blaauw is de eerste om dat toe te geven: ‘Ik word niet blij van zo’n wijk als deze, maar als projectontwikkelaar zit je in een andere positie. De concurrentie is moordend en de Duitse smaak is niet bepaald vooruitstrevend. Een plat dak vinden ze al snel afschuwelijk.’ Een eigen huis kopen is in Berlijn zeer ongebruikelijk, vijfennegentig procent van de markt bestaat uit huurwoningen. Het grootste deel van de opgeleverde woningen van Groenhof & Partner is dan ook verkocht aan particuliere investeerders. Tot het einde van dit jaar stimuleert de Sonderabschreibung particulieren uit heel Duitsland om te beleggen in de dure Berlijnse huizen. ‘Een huis van 445.000 mark zou in Nederland 270.000 gulden kosten’, zegt Blaauw. ‘Maar hier moeten we de infrastructuur betalen en de huizen afleveren met ingebouwde keuken, inclusief keramische plaat en magnetron, vloerbedekking, gazon en één sierboom.’ Ook de bouwvoorschriften en de bureaucratie drijven de prijzen op: ‘Onderaannemers werken nooit tegelijk aan een project, maar altijd na elkaar. Elke onderaannemer brengt zijn eigen hijskranen mee, vandaar dat er op bouwplaatsen zo veel kranen staan. Daarbij komt nog de Duitse angst voor risico’s, hier wordt echt alles abgesichert. Na elke fase komt er een uitgebreid opleveringsrapport en pas daarna kan de volgende fase beginnen. Waar ik in Nederland drie ordners genoeg heb, heb ik er hier zestig nodig.’ Prijsconcurrentie is volgens Blaauw moeilijk in Berlijn. ‘De markt is zeer ondoorzichtig, alles ligt vast in onderhandse afspraken, vrije aanbesteding is hier een aanfluiting.’
Op de terugweg naar Berlijn wijst Blaauw de concurrerende nieuwbouwwijken in de spekgordel aan. Wohnen am Dokkensteg, Parkstadt in Falkensee, Gartenstadt Falkenhöh. Met de woningbouw lijkt het dezelfde kant op te gaan als met de kantoren: veel leegstand en halfafgebouwde huizen. De ordenende Nederlandse opvattingen over stedebouw ontbreken in Berlijn: ‘Alles wordt overgelaten aan het vrije spel der krachten. Omdat bestemmingsplannen ontbreken, wordt elke beslissing verpolitiekt. Om een project van de grond te krijgen moet je met iedereen gaan eten en drinken.’
Stedebouwkundige Wolfgang Kil beaamt: ‘Het stadsbestuur maakt zich alleen druk om de infrastructuur en subsidies, de feitelijke woningbouw wordt bepaald door privé-ontwikkelaars. De nieuwe wijken zijn allemaal gericht op de middenklasse: koophuizen met tuin en garage. Net zoals de nieuwbouw van de city is het een concept voor winnaars. Maar het zijn vooral immigranten en studenten die nieuw in de stad komen. Zij trekken niet naar die dure voorsteden, maar strijken neer in de arbeiderswijken uit de vorige eeuw.’ Ook yuppen hebben oude wijken als Prenzlauer Berg ontdekt. Dat het met de upgrading van de oude Oostberlijnse wijken nog niet zo’n vaart loopt, komt vooral doordat veel eigendomsverhoudingen nog onduidelijk zijn. ‘Neem mijn huis’, zegt Kil, ‘het staat onder Notverwaltung, omdat nog niet is beslist van wie het is. Dat kan nog wel tien jaar duren. In die tijd zijn alleen noodreparaties geoorloofd en ook opnieuw verhuren voor de lange termijn kan niet. Voordeel is dat de huur laag blijft. Alleen al in Prenzlauer Berg hebben zestienduizend woningen zo’n status.’ Wie door de straten loopt, ziet meteen wat Kil bedoelt: hier en daar springen frisgestuckte gevels met plastic raamkozijnen tussen grauw, afbladderend stucwerk in het oog: alleen van die panden is het eigendom opgehelderd.
‘De Berlijnse politiek is niet in staat de problemen van de herenigde stad aan te pakken’, stelt Wolfgang Kil. ‘Pas na de val van de Muur heb ik begrepen dat West-Berlijn altijd diepe provincie is geweest. Het niveau van stadsplanning kon bijvoorbeeld niet tippen aan dat van Hamburg of Stuttgart. In West-Berlijn had je vooral bouwschandalen en provinciepolitiek. De politieke elite van Berlijn heeft dringend nieuw bloed nodig, alleen de senator van financiën, Annette Fugmann, komt niet uit die oude kliek, maar uit Westfalen.’ Ook Rob Blaauw is niet onder de indruk van de daadkracht van zijn nieuwe woonplaats: ‘Het is een dorp en het blijft een dorp. Zowel in West-Berlijn als in Oost-Berlijn zijn ze met suikerklontjes grootgebracht. Ze zijn niet gewend om aan te pakken, om te knokken.’
Gebrek aan visie is niet de enige reden dat Berlijn in elk geval nooit een stad wordt met één centrum. Kil: ‘Tot de Wende hadden we twee grote centra: Alexanderplatz in het oosten en de Kurfürstendamm in het westen. Daar komen nu twee centra bij: de Friedrichstrasse en het regeringscentrum aan de Spree. De Potsdamer Platz beschouw ik niet als een extra centrum, dat is een ruimteschip dat in de stad is neergelaten. Het doet de stad kwaad noch goed.’
Het ruimteschip van Kil is nu nog de grootste bouwplaats van Europa. Tot 1989 stonden op het braakland van de Potsdamer Platz een uitkijkpost, een Imbiss en een souvenirstalletje. Door de val van de Muur kwam de vlakte plotsklaps weer in het centrum van de stad te liggen. Had Daimler-Benz een vooruitziende blik toen het hier twee jaar eerder 68.000 vierkante meter grond kocht? Nu ontwikkelt de Duitse fabrikant er een reusachtig complex van kantoren, woningen, winkels, restaurants, bioscopen, hotels, een variété en een casino. Waar tot voor kort de Todesstreifen van de Oostduitse grenswacht lag ontwierpen architecten uit Tokio, Berlijn, Madrid en Londen negentien gebouwen, waarvan de eerste hun hoogste punt bereikt hebben. De naastgelegen bouwplaats van Sony is nog niet verder dan grondwerkzaamheden, maar over vier jaar moet ook dit complex – met als blikvanger een circusachtige binnenplaats – klaar zijn en kan de inmiddels geijkte mix van diensten, vermaak en cultuur het gebouw betrekken.
Dat Sony met zijn hoofdkantoor in Berlijn neerstrijkt, heeft volgens Wolfgang Kil een sentimentele reden: ‘De Japanse directeur van het bedrijf heeft in Berlijn gestudeerd. En voor Daimler-Benz geldt simpelweg: het grootste Duitse bedrijf hoort in de grootste Duitse stad zijn hoofdvestiging te hebben. Maar de mensen volgen niet en andere bedrijven ook niet.’
De bouwheren van de Potsdamer Platz timmeren aan de weg onder de naam Schaustelle Berlin, een samentrekking van Schauspiel en Baustelle. Rondleidingen, muziekoptredens, boottochten en vuurwerk moeten bewijzen dat hier de toekomst wordt gemaakt. Duizenden dagjesmensen vergapen zich aan de talloze kranen, het baggermeer, de diepten van de metro- en S-Bahn-stations in wording en het gekrioel van duizenden bouwvakkers – vooral goedkope Oosteuropeanen die in containers op het terrein wonen.
De Infobox – een tijdelijk gebouw van drie verdiepingen in de vorm van een reusachtige helrode container op poten – herbergt een tentoonstelling met videopresentaties, interactieve programma’s, het geluid van Berlijn in 2010 en grondwatersimulaties, die de bezoeker de suggestie geven dat hij de toekomst van de stad mee kan bepalen. De onwerkelijke blik op de bouwput door blauwgetinte ramen versterkt het gevoel van een machtige tijdmachine. Een paar kilometer verderop is in het voormalige Staatsratgebäude van de DDR een overzichtstentoonstelling van de plannen voor de gehele stad ingericht. De gebrandschilderde ramen met sociaal-realistische taferelen geven de tentoonstelling van de Berlijnse senaat ongewild een Oostduitse sfeer en de tegenstelling met de commerciële Infobox is groot. De maquette van vijftig vierkante meter is sober en de toon ingehouden. Maar ook het stadsbestuur schuwt de propaganda niet: veel uitgebeelde plannen zijn in werkelijkheid uitgesteld of afgeblazen. De elf wolkenkrabbers van Kollhoff op de Alexanderplatz zullen bijvoorbeeld niet worden gebouwd. Het plein blijft voorlopig een uitgestrekte vlakte die eigenlijk alleen geschikt is voor militaire parades en proletarische massa’s.
In 1993 stonden de investeerders nog in de rij om in het Oostberlijnse centrum te mogen bouwen, ze hadden haast, maar de senaat trapte op de rem en schreef eerst een stedebouwkundige prijsvraag uit. Binnen een jaar was het ontwerp van Kollhoff verkozen, maar precies in die tijd hadden ook de hoge verwachtingen slagzij gemaakt en de investeerders trokken zich terug. Wolfgang Kil: ‘De Alexanderplatz is een onopgemerkt hartinfarct. Er zijn parallellen met de Gründerzeit. Na het einde van de oorlog met Frankrijk in 1871 kwam er met de herstelbetalingen een ongekende economische en stedelijke groei op gang. Twee jaar knapte de speculatieve zeepbel.’
Uit twee kunstmatige metropolen groeit niet automatisch een nieuwe metropool, integendeel. De stad zal verdeeld blijven in oost en west en eigenlijk wil niemand erheen. De inwoners en bedrijven verhuizen naar de goedkopere spekgordel en de financiële instellingen houden het bij Frankfurt. Alleen de regering heeft zich verplicht om vanuit Berlijn te regeren, maar voorlopig zetelt ze nog hoog en droog in Bonn. De enigen die vanzelf komen zijn jongeren, asielzoekers en Oosteuropeanen.