Donderdagmiddag 10 september 2020, een appje van de jagersgroep waarvan ik lid ben: die maandag had een jager uit Brandenburg in zijn revier een dood zwijn gevonden, hij dacht meteen aan de Afrikaanse varkenspest. Het Friedrich-Loeffler-Institut, het Duitse onderzoeksinstituut voor diergezondheid, had zojuist uitsluitsel gegeven: het virus was in Duitsland gearriveerd.
Ik keek uit het raam naar het zuiden, bij de houtwal aan de andere kant van de akker begon Brandenburg. Op de kaart zocht ik de vindplaats van het kadaver: district Spree-Neiße, vlak bij Gubin, de dubbelstad aan weerszijden van de Neiße. Het was ruim tweehonderd kilometer van mijn koeienstal. Maar het was Duitsland, dus het werd concreet. De draaiboeken kwamen op tafel. Rond de kernzone van 3 kilometer doorsnee werd een elektrische afrastering gelegd om de zwijnen in te sluiten. Daaromheen kwam een gevarenzone, in dit geval 15 kilometer breed waar aanvankelijk de jacht verboden was om besmette zwijnen niet te verspreiden. In de bufferzone van 30 kilometer daar weer omheen werd opgeroepen tot verhoogde waakzaamheid en intensieve bejaging.
Half oktober was het hele kerngebied met inzet van speurhonden, drones, helikopters en het leger afgezocht naar besmette kadavers, en stond de AVP-teller op 55. Inmiddels waren ook in de districten Oder-Spree en Märkische Oderland besmette zwijnen gevonden, dode en levende.
Onze jachtpachter stuurde een filmpje van omroep rbb24, gemaakt door een politiedrone. Op een onbewoond eilandje in de Oder lagen op klaarlichte dag zo’n dertig zwijnen op een kluitje in het hoge gras. Af en toe bewoog er een zijn oor, zwaaide met zijn staart of maaide met zijn poten door de lucht alsof hij droomde dat hij wegrende, een typisch symptoom van AVP. Eentje rekte zich uit. Een paar meter verder lag een grote donkere bagge, die was al dood, zei de commentaarstem. Toen was het filmpje alweer voorbij. Later las ik, dat de zwijnen verdwenen waren, dat ze helemaal niet ziek of stervend waren maar gewoon hadden liggen slapen. Zwijnenpestontkenners? Weer later werd dat bericht gweer gerectificeerd: ze waren elders op het eiland tóch dood gevonden, geveld door het pestvirus.
Alles bij elkaar viel de consternatie over de uitbraak van de Afrikaanse varkenspest me mee. Ik denk dat die meer ophef en sensatie teweeg zou hebben gebracht als we zelf niet al maanden hadden gekampt met een zoönotische epidemie die onze éígen levens bedreigde. Als rampspoed viel AVP bij Covid-19 in het niet.
Al gold dat niet voor de industriële varkenshouderij, de kwetsbaarste vorm van veeteelt: duizenden varkens op een kluitje, hermetisch afgesloten van de buitenwereld, geen enkele immuniteit opgebouwd. Bij het eerste het beste ziektekiemetje vallen ze massaal om.
Varkenshouders zaten rond de jaarwisseling met een overschot van een miljoen slachtrijpe varkens in propvolle stallen
De varkenspest zou de hele sector om zeep kunnen helpen. Koploper varkensvleesproductie China was het afschrikwekkende voorbeeld: sinds de AVP daar in augustus 2018 uitbrak zijn er miljoenen varkens geruimd, meer dan de helft van de sector is getroffen. Wageningen Universiteit noemde de heersende Afrikaanse varkenspest ‘een van de grootste uitbraken van een dierziekte ooit’.
Hoe schrijnend het ook was, het leverde de Duitse varkenshouderij een paar vette jaren op. De export steeg fors. Tot die dag in september 2020. Meteen vaardigden China, Zuid-Korea, Japan, Singapore, Brazilië en Argentinië een algeheel importverbod uit voor Duits varkensvlees. Daarop ontstond er een Schweinestau, niet alleen veroorzaakt door het exportverbod, maar ook al door de eerdere stillegging van grote slachterijen als Tönnies en Danisch Crown vanwege Covid-19-uitbraken onder het personeel. Varkenshouders zaten rond de jaarwisseling met propvolle stallen door een overschot van een miljoen slachtrijpe varkens.
Inmiddels schrijven we 15 maart 2021, het virus is tot op 150 kilometer genaderd en de teller staat op 824 AVP-gevallen in zes districten in het oosten van Brandenburg en Saksen. Uitsluitend onder wildzwijnen. Alle bio- en scharrelvarkens moeten opgestald en de industriële varkenshouderijen houden hun bedrijf angstvallig op slot uit vrees voor massale ruimingen.
Eerlijk gezegd verbaast het me hoe langzaam het AVP-virus zich uitbreidt. Ruim een half jaar is het nu in Duitsland en het is nog niet verder gekomen dan het oosten van Brandenburg en Saksen.
Op de website van het Friedrich-Loeffler-Institut vind ik een animatiekaart van de verspreiding van AVP tussen 2007 en oktober 2020 door Europa. Rode bolletjes zijn uitbraken onder tamme varkens, blauwe onder wilde zwijnen. Ik schuif met de cursor over de tijdlijn heen en weer.
De eerste bolletjes duiken begin 2007 in Georgië op. Ze zijn rood. Het virus was met een transportschip uit Afrika naar de havenstad Poti aan het Zwarte Meer gekomen en op een varkenshouderij beland. De bolletjes breiden zich uit, maar blijven in Georgië, halverwege het jaar nemen ze af. Je weet: alle varkens geruimd. In het zuiden is nog een enkel bolletje over, en dan aan het eind van 2007 verschijnt het eerste blauwe bolletje in het noorden, net over de grens in Tsjetsjenië. Langzaam kruipen de bolletjes vanaf de Kaukasus omhoog, het zijn vooral rode, ze schrapen langs de oostgrens van de Oekraïne, en bewegen verder omhoog door Rusland. Eind 2009 popt het eerste bij Petersburg op, begin 2011 het tweede, en halverwege 2012 zijn er grote uitbraken bij varkenshouderijen tussen Petersburg en Moskou, met hier en daar een blauw bolletje. Rond de jaarwisseling zijn alle bolletje voor het eerst sinds het schip in Poti aanmeerde even van de kaart verdwenen, dan popt er nog maar af en toe een enkel rood bolletje op. Is de epidemie over haar hoogtepunt heen?
Nee. In februari 2014 ploppen in de zuidoostpunt van Litouwen twee blauwe bolletjes op en even later in het noordoosten van Polen. Als opborrelend schuim lopen de blauwe bolletjes langs de Wit-Russische en Russische grens noordwaarts langs Letland en Estland, en zuidwaarts langs de oostgrens van Polen. Dan borrelen ze over de grens: de horde naar de Europese Unie is genomen.
Ondertussen poppen verspreid over het onmetelijke Rusland, de Kaukasus en nu ook in de Oekraïne blauwe, maar vooral rode bolletjes op
Vanaf dan gaat het snel en krioelt het in het Balticum van de blauwe bolletjes met hier en daar een clustertje rode. Het is een bizar gezicht, alsof het Balticum bijna overkookt van al dat blauw, alsof het virus onder de wilde zwijnen geen kant meer opkan. Natuurlijk, schiet me te binnen, dat kan het ook niet. Ik ken dat grensgebied van vroegere reizen, het is een kilometers brede strook niemandsland, je waant je er in een Todesstreifen uit de tijd van de Koude Oorlog. Het is nog altijd een harde fysieke grens tussen het vrije Europa en het rijk van Loekatsjenko en dat van Poetin, niet alleen voor mensen en goederen, ook voor wilde dieren. Alleen bij de zeer spaarzame menselijke doorgangen, alleen in de voetsporen van mensen kan het virus eroverheen.
Ondertussen poppen verspreid over het onmetelijke Rusland, de Kaukasus en nu ook in de Oekraïne blauwe, maar vooral rode bolletjes op. Zomer 2017 volgen uitbraken onder wildzwijnen in Tsjechië, eind van dat jaar rond Warschau, en vanuit de Oekraïne zakt de epidemie Roemenië in dat al snel bloedrood ziet, en Hongarije dat vooral blauw kleurt. Ineens duiken er vanuit het niets ook een paar blauwe bolletjes op in Wallonië. We schrijven eind 2018. Terwijl het AVP-virus ondertussen ook in China en Vietnam zijn verwoestende werk doet, zal het er pas in november 2019 in slagen vanuit het hart van Polen in de westelijke provincies poot aan de grond te krijgen. En dan zal het nog tot september 2020 duren voor het bij de Oder en de Neiße de grens met Duitsland oversteekt.
Het gevaar van uitbraken is groot, want nooit eerder was Duitsland zo dichtbevolkt met wilde zwijnen
Er is een duidelijk verschil tussen de rode en de blauwe bolletjes. Rode uitbraken vormen snel clusters en zijn dan in vrij korte tijd weer verdwenen. Ik probeer het me voor te stellen, de hoog opgestapelde bergen met kadavers, de gapende kuilen vol gedode varkens die hun leven opeengepakt in bunkers moesten slijten. En al wordt het aantal mens-varkencontacten tot een minimum beperkt, helemaal zonder kan zelfs de meest geavanceerde varkenshouderij niet. De zwakke schakel die tot deze massacres voert, is en blijft de mens.
De blauwe bolletjes zijn grilliger dan de rode, ze blijven langer rondhangen, de wilde zwijnen zijn ongrijpbaarder, ze behoren niemand toe behalve zichzelf, ze scharrelen als vrije alleseters zelf hun – mogelijk besmette – kostje bij elkaar. Als ze ziek worden gaan ze dood. Als ze besmet raken, steken ze elkaar aan en crepeert de ene rotte na de andere.
Het gevaar van uitbraken is groot, want nooit eerder was Duitsland zo dichtbevolkt met wilde zwijnen als de afgelopen jaren. En hoe groter en dichter de zwartwildpopulatie hoe kansrijker snelle sprongsgewijze verspreiding van het virus, want behalve meer dicht bij elkaar levende gastheren, neemt ook de gelegenheid om mee te liften op mensen en hun bedrijvigheid toe, over grenzen bijvoorbeeld.
Tussen Duitsland en Polen – beide Schengenlanden, dus zonder reguliere douane – is sinds jaar en dag het grensverkeer uitermate levendig. Duitsers slaan over de grens goedkoop sigaretten en drank in, bezoeken bouwmarkten of gaan er op vakantie. Polen met hun vakmanschap en lage uurloon komen naar Duitsland om te werken of reizen verder Europa in.
Ook jagers zijn frequente grensgangers, niet alleen de Duitse, maar jagers uit heel Europa. Want in Polen en verder is het goed zwijnenjagen, beter nog dan in Mecklenburg, Brandenburg, Saksen of het West-Duitse Beieren, de vier deelstaten die de oostgrens van de bondsrepubliek vormen.
En dan is er ten slotte nog de niet aflatende stoet vrachtverkeer, die tussen oost en west heen en weer gaat.
Veel van die grensgangers nemen eten van huis mee, kielbasa bijvoorbeeld, Poolse varkensworst, of Duitse Bock-, Curry- of Bratwurst. Onderweg laten ze maaltijdrestjes achter op parkeerplaatsen en in de berm. Wat maakt het uit, er komen wilde dieren op af, hebben die ook weer te vreten, opgeruimd staat netjes.
Ineens maakt het alles uit. Het virus reist als verstekeling mee – in worst, gepekeld vlees, een diepgevroren achterbout, op een aan een broekspijp afgeveegd mes, op modderlaarzen of autobanden – en zo weet het zich in korte tijd onvoorspelbaar en over veel grotere afstanden te verspreiden dan het zonder ons mensen ooit zou kunnen.
Dus daarom wordt de boodschap er tot vervelens toe ingeramd: hygiëne, hygiëne, hygiëne. Op papier zijn de regels glashelder, maar in het jachtrevier zijn ze behoorlijk omslachtig, zeker zolang er wijd en zijd voor zover bekend geen AVP is opgedoken.
Behalve hygiëne is vroege opsporing cruciaal. Al sinds de AVP naar Duitsland oprukt hebben Deutscher Jagdverband (DJV) en Friedrich Loeffler Institut een gezamenlijke aanpak. Beschouw het als een soort AVP-kit, schrijven ze zelf, waaruit een lokale crisisstaf de geschikte maatregelen kiest, want wat er geschiktst is hangt af van de omstandigheden ter plekke, zoals landschap, seizoen en vegetatie, weer, zwartwildstand, landbouw, natuurgebied, beschikbare jagers.
De landbouw schotelt de zwijnen nog elk jaar een grootschaliger en eiwitrijker luilekkerland voor
In een deelstaatsbos in onze gemeente ligt al sinds een paar jaar zeventig kilometer zwijnenbestendige elektrische afrastering klaar om bij een uitbraak de besmette zwijnen meteen te isoleren. Daarna zullen de gevaren- en bufferzones worden ingericht. In Tsjechië en Wallonië heeft dat succes gehad, die zijn inmiddels weer officieel AVP-vrij. Behalve tijdelijke afrasteringen hebben Mecklenburg-Vorpommern, Brandenburg, Saksen en Beieren – in navolging van het Deense hek langs de Duitse grens – inmiddels een paar honderd kilometers permanente afrasteringen langs de Poolse grens geplaatst. Daartegen protesteren overigens zowel natuurorganisaties als jagers, omdat die hekken de vrije leefruimte voor veel wildsoorten danig inperken.
Om de opmars van AVP te stuiten moet het zwartwild volgens berekeningen met zeventig procent worden teruggebracht. Met allerlei steunmaatregelen worden jagers gestimuleerd om de jacht op te voeren. Ze krijgen een Pürzel-premie van 50 euro voor elk geschoten zwijn, een vergoeding voor de inzet van hun jachthond bij drukjachten, er lopen experimenten met speciaal voor AVP opgeleide speurhonden, er worden vergunningen afgegeven voor proeven met Saufangen, soms groot genoeg voor een hele rotte.
Maar vooral worden wettelijke regelingen in snel tempo versoepeld. Dat begon al jaren voor de uitbraak van AVP omdat de zwijnenpopulatie elk jaar met twee- tot driehonderd procent bleef uitdijen. Dus werden ze bijna in het hele land al jaarrond bejaagd om de schade aan de landbouw tegen te gaan. Ook werd de toegestane periode voor grote drukjachten verlengd en de frequentie verhoogd.
De roep om preventie van AVP geven ook de jachttechnologie een heuse boost. In alle deelstaten wordt de wetgeving versoepeld, geluiddempers zijn nu bijna overal toegestaan, en nachtzichtapparatuur wordt soms tijdelijk, soms met restricties, maar meestal ruimhartig vrijgegeven. In enkele deelstaten mag – alleen bij de zwijnenjacht – zelfs met nachtzichtkijkers óp het geweer gejaagd worden. De verschillen tusen deelstaten zijn behoorlijk onoverzichtelijk, maar hoe dan ook, de markt van de jachttechnologie beleeft met dank aan de AVP gouden tijden. Wat als ongewenst bijeffect heeft dat de kloof tussen jagers met een doorsnee-inkomen en bemiddelde jagers of beroepsjagers zich verdiept.
Geleidelijk worden de weidelijkheidsteugels verder gevierd. De DJV pleit voor een sterkere focus op frislingen en op jonge baggen, zeg tot twee jaar, omdat zeven van de tien frislingen jonge moeders hebben. Nog een stap verder gaan de jagers van het Ökologische Jagdverband: zij pleiten voor afschot van oudere baggen, behalve zogende. Vooral de jacht op leidbaggen levert snel resultaat, omdat ze veel kennis overdragen waardoor de rotten de jagers vaak te slim af zijn. Het is nog maar kort geleden dat je jagers alleen hoorde fluisteren over zulke draconische maatregelen.
Op het nieuwste DJV-overzicht van het jaarlijkse zwijnenafschot, inclusief valwild, is af te lezen dat de inspanningen effect hebben. In het jachtjaar 2009/10 bedroeg het afschot 440 duizend zwijnen, in 2019/20 is dat aantal verdubbeld tot 880 duizend. Toch is de strijd verre van gestreden, want de cijfers blijven jojoën: zo vertoont 2018/19 (600 duizend) een forse dip na het succesvolle voorgaande jaar 2017/18 (835 duizend). Het wordt dus spannend hoe de cijfers van 2020/21 uitpakken.
De aantasting van de weidelijkheid raakt niet alleen het zwartwild, ook andere wildsoorten hebben eronder te lijden
Alles bij elkaar heeft het succes een donkere keerzijde: de aantasting van de weidelijkheid raakt niet alleen het zwartwild, ook anderee wildsoorten hebben eronder te lijden. Er worden vaker grote drukjachten gehouden, er wordt meer ’s nachts gejaagd. En dat treft vooral ree-, dam- en roodwild, waarop tussen anderhalf uur na zonsondergang tot anderhalf uur voor zonsopkomst niet gejaagd mag worden. En van de lente tot de herfst maar heel beperkt. Hoe moeten zij weten dat jagers het dan níét op hen gemunt hebben. En hoe zeker is dat eigenlijk? Ik heb jagers wel vaker horen zeggen dat ze ook dat wild ’s nachts niet laten lopen.
Toch wordt er ook gemord door jagers die zich als schietknecht gebruikt voelen, nu weidelijk jagen het aflegt tegen de bestrijding van de Afrikaanse varkenspest en de vraatschade aan landbouw en bossen.
Het is overigens maar de vraag of dat hogere zwartwildafschot de populatie in absólute zin daadwerkelijk vermindert of alleen de tóéname van de populatie. Het blijft ongewis in hoeverre de beoogde zeventig procent reductie van de totale zwartwildpopulatie al in zicht komt.
Als ik in het revier om me heen kijk, ben ik er niet gerust op. De landbouw schotelt de zwijnen nog elk jaar een grootschaliger en eiwitrijker luilekkerland voor. Met de bouw van grote biogascentrales zag ik het landschap om me heen jaar na jaar verder ‘vermaisen’. Tegelijkertijd lag in de bossen een dik tapijt van eikels en beukennootjes, het ene mastjaar volgde verrassenderwijs op het andere. Maïs en mast in overvloed, dus is het een wonder als er tegen overpopulatie niet op te jagen valt? En is het met onze industriële varkenhouderij en industriële landbouw een wonder dat de Afrikaanse varkenspest nu al ruim veertien jaar over de wereld blijft waren?