Een stad begint zich haar roemruchte verleden weer openlijk te herinneren. Met weemoed en trots. Odessa. Ten tijde van het tsaristische rijk was de stad porto franco, vrije handelszone. En na de revolutie bleef ze `een eiland in de Sovjet-Unie´. `Een oase´. Een Oekraïense stad? Nee, zeggen Odessieten, Odessa is Odessa.
… een stad rusteloos als het rumoerige af- en aanrollen van de brede golven van de Zwarte Zee. Tien jaar geleden las ik voor het eerst over Odessa in De tijd van de grote verwachtingen van Konstantin Paustovski. Hoewel hij in tijden van honger, koude en ellende in Odessa leefde, slokten de ontberingen hem niet op. Hij zag, rook en hoorde de schoonheid van de stad en haar bewoners. Zijn romantische beeld van Odessa bleef me bij.
Later las ik Isaak Babel. Grote God, wonen we soms niet in Odessa en hebben we in Odessa soms geen klanten genoeg die ons het hart uit het lijf pulken, zoals je een pit uit een dadel haalt? Hebben we geen goeie vrienden, die je het liefst met kleren en al en zonder zout erbij zouden opvreten? Hebben we geen wagonlading narigheid en duizend en één schandaaltjes? Babel schetste een stad barstensvol leven. Zijn rauw-realistische beeld van Odessa koesterde ik. En ik wist: eens in mijn leven ga ik erheen. Met als gidsen Paustovski en Babel.
De meeste straten waarover Paustovski en Babel schrijven hebben postrevolutionaire namen. Een enkele straat kreeg onlangs haar oude naam terug. De Proletarische boulevard heet weer Franse boulevard, weet men. Niet dat dat ergens uit blijkt, op de plattegrond en zelfs op de straatnaambordjes is die verandering nog niet doorgevoerd. Maar het is besloten. De Komsomolstraat schijnt weer Portofrancostraat te heten. En het Park van het Sovjetleger, weet iemand, heet weer Park van de Transfiguratie. In dit park stond vroeger de Transfiguratiekerk. Oude gelovige Odessieten lopen nog steeds niet over de grond waar het altaar zich vroeger bevond. Het valt niet mee de oude namen te achterhalen. Het is al zo lang geleden dat de straatnamen werden aangepast aan de marxistisch-leninistische werkelijkheid. Bij Intourist kijken de ambtenaressen me glazig aan en duwen me een boekje in de hand met de haltes van het openbaar vervoer. Is dat niet wat ik zoek? Jammer dan, ze gaan verder met het invullen van hun stapels formulieren. Aan de muur hangen kleurige posters die bezoekers Welcome to the Soviet Union toeroepen.
In het literatuurmuseum raakt het kleine kamertje steeds voller met vrouwelijke medewerkers. Gretig tasten ze hun geheugen af, gissen, twisten, net zolang tot ze eruit zijn: de Karl Marxstraat was de Jekaterinskajastraat – naar Catharina de Grote -, de Leninstraat droeg de naam van Odessa´s eerste gouverneur, hertog Richelieu, de Karl Liebknechtstraat heette Gretsjeskaja, Griekse straat. Ze werken de hele stadsplattegrond af. Zij zijn het geheugen van de stad. Bij Turkse thee en boeterbrod met ongerijpte kaas komen de verhalen, de anekdotes, de feiten èn de trots. `Odessa is de enige stad in de Sovjet-Unie die nog een ziel heeft.´ Een kwijnende ziel, dat weten zij ook wel, maar niet per se ten dode opgeschreven. Aarzelend begint de stad zich haar verleden te herinneren. De vrije handelszone Odessa, porto franco, de zuidelijke poort van Rusland naar de buitenwereld. In de vorige eeuw zongen de Oekraïense kooplui:
In Odessa is het leven goed,
niet meer dolend met een ransel langs de akkers,
niet meer bij een heer onder de knoet,
geen belasting meer voor die makkers, niet meer spitten in de aarde,
eigen heer en meester zijn.
`Odessa was de eerste kapitalistische stad in het feodale Rusland´, zegt museummedewerkster Lenja Karakini, `en een smeltkroes van nationaliteiten.´ De stad telde vijfendertig procent joden onder haar bevolking, en Grieken, Italianen, Fransen, Polen, Duitsers. Trots zegt Lenja: `Mijn ene grootmoeder sprak Jiddisch, de andere Duits.´ Geen van de aanwezige vrouwen spreekt nog Jiddisch hoewel ze allemaal joods bloed hebben. Na de revolutie slonk de internationale bevolking van de stad. De leus `in Odessa kun je geld verdienen’ ging niet meer op. In de jaren dertig werden de Italianen en Fransen de stad uitgewezen, na de oorlog de Duitsers, in de jaren vijftig de Grieken. En de joden, die vertrokken elk moment dat ze de kans kregen.
Boris Chersonski, joods psychiater en belijdend Russisch-orthodox, vertelt dat de KGB op één avond de hele Griekse gemeenschap deporteerde. `Het Griekse plein en de Griekse straat waren leeg en men haalde de schouders op: “Dan leven we zonder Grieken.” Odessa heeft het verlies niet begrepen, de pijn niet gevoeld. En ook nu weer niet. Kunstenaars, intellectuelen, joden, die nu emigreren kunnen van de bevolking allemaal een medaille krijgen. Iedere emigrant betekent een vrijkomende woning, achterblijvend meubilair, vaatwerk, boeken.´
Wat nog rest van de smeltkroes zijn Odessa’s kosmopolitische genen. Geen spoor van xenofobie, westerse pottekijkers worden niet vijandig aangestaard, zoals elders in de Sovjet-Unie. Maar ook storten Odessieten zich niet, zoals elders, gretig op elke westerling, als op een kostbare prooi.Het oude centrum van Odessa is een overzichtelijk netwerk van haaks op elkaar liggende brede straten. Odessa werd `het Amerikaanse wonder van Rusland´ genoemd. In 1794 is de stad door Catharina de Grote aangelegd. Dat blijft merkbaar. Odessa is als Leningrad maar op menselijke maat. De huizen zijn maar twee, drie verdiepingen hoog, met pleisterwerk in zuidelijke pasteltinten en sierlijke balkons, waarvan soms alleen de staketsels nog resten. In elke straat wordt het zonlicht gefilterd door bomen. Weelderig groene kastanjes met witte toortsen, uitbottende platanen, nog kale acacia´s, teer bloeiende abrikozebomen. Op de huizen speelt de schaduw in het ritme van de wind. Zonnig en lommerrijk is de stad, mild voor haar één miljoen bewoners.
In de voorgevels van de huizen ontsluiten poorten – met de breedte van een tweespan – diepe binnenplaatsen, soms wel drie achter elkaar. Daar is de aangelegde orde ver te zoeken. Rommel, schuurtjes, bomen, bloemenperkjes, scharrelende kippen, de was wappert aan de lijn, kinderen spelen in het zand. Bij de vele trappenhuizen hangen lange rijen naambordjes. Hier wonen de arme Odessieten in krap bemeten communale woningen. Hier tonen de huizen onverhuld hun verval.
De straten zijn vol mensen, slenterende mensen. Maar zelden ijlt er iemand tussen de flanerende menigte door. Souterrains herbergen bars en koffiehuizen en de eerste privérestaurantjes. In Odessa hoef je geen tijden te zoeken naar een kop koffie en wat eten, zoals in andere Sovjet-steden. Op elke straathoek verkopen vrouwen in witte schorten zoete en hartige broodjes. Hier en daar staat een bescheiden rij, voor melk en appels, voor ijsjes en drank. `Wat voor werk doen de Odessieten?´ vraag ik Lenja Karakini. `Ach´, ze lacht en wuift weg, `Odessieten hebben veel tijd nodig om uit te rusten.´
In het Stadspark warmen ouden van dagen hun gezicht in de zon, soldaten – pet losjes op het achterhoofd, filtersigaret in de mondhoek, fles bier in de hand – proberen indruk te maken op hun liefjes, bedelaars prevelen zegeningen, dronkaards zwalken rond met plastic zakken om de voeten gebonden. Vurig opgemaakte vrouwen met opengewerkte panty´s gluren in het voorbijgaan argwanend naar elkaar. Make up is duur, dus hoe meer hoe rijker. Flarden muziek waaien aan uit de Deribasovskajastraat, sinds jaar en dag dè winkelstraat van de stad. Een viool krast Let it be, een accordeon verleidt tot slavische weemoed en drie jongens zetten met schetterende trompet swingend de sokken in een joods lied.Op het Potemkinplein staat een groot standbeeld, een geschenk van Leningrad, ter nagedachtenis aan de muiterij op de pantserkruiser Potemkin in 1905. Vroeger stond er een standbeeld van Catharina de Grote. Nu gaan er stemmen op de heroïsche zeelieden neer te halen en Catharina haar plaats terug te geven. Lenja Karakini is er tegen: `Zeventig jaar geschiedenis uit de stad wegsnijden, betekent zeventig jaar uit het bewustzijn willen wegsnijden.´
Liever dan die zeventig jaar herinneren Odessieten zich de legenden die schrijvers als Babel en Paustovski Odessa hebben gegeven. Zij hebben het verleden vereeuwigd en zo het bewustzijn levend gehouden dat de stad bijzonder is. Toegegeven, de socialistische stroomlijning heeft haar tol geëist. Maar nog steeds is er een bierkelder die de Gambrinus heet. Paustovski maakte de begrafenis van een van de stamgasten mee, Sasjka de Muzikant. Wat hij de oudere zeelui toen, vlak na de revolutie, hoorde zeggen, zou vandaag de dag ook weer uit de mond van oude Odessieten kunnen klinken.
Ik bekeek de menigte. Het waren allemaal voormalige stamgasten van de ‘Gambrinus’: matrozen, vissers, smokkelaars, stokers, arbeiders, vrachtrijders en bootwerkers – dat stoere, vrolijke waaghalzerige volkje uit Odessa. Wat was er nu van hen geworden? ‘Het leven heeft ons flink te pakken gehad’ – gaven de wat oudere zeelui onder hen gelaten toe. ‘Wat moet je er meer van zeggen, het leven kun je niet voor de gek houden. Je moet het maar uitzingen, het van je afwerpen, het ruim in, als een baal van vijf poed. Dat hebben we ook gedaan maar erg veel geluk is er nog niet. En wij hoeven er niet op te gaan zitten wachten, daar hebben we de leeftijd niet meer voor. Kijk, daar ligt nou Sasjka in zijn kist, bleek en uitgedroogd, net een aapje! Het geluk zal voor de jongeren zijn. Zij moeten, zoals het heet, het roer maar in handen nemen. Mogen zij in vrijheid en rechtvaardigheid leven! Wij hebben ons voor de komst van dat vrije leven dan ook behoorlijk afgesloofd.´ De bierkelder de Gambrinus bevindt zich nu op een andere plaats in de stad, vlakbij het Karl Liebknechtplein, de voormalige Griekse markt, waar kraampjes staan met tweedehands boeken. In de loop van de middag stroomt de lange donkere kelder vol mannen. Ze staren me bevreemd aan. Onder de gewelven drinken ze aan ruwhouten tafels hun bier uit grote conservenpotten. Want gewone glazen zijn schaars. Potige serveersters in witte schorten lopen af en aan met grote bladen. Met donderende stemmen wijzen ze zo nu en dan een te uitbundige klant terecht. De dorstige kelen roepen om bier, meer bier. Slap bier met zoute pinda’s en gedroogde vis erbij. Tot de voorraad op is, soms al om zes uur. Kleurig glas in lood vormt de enige versiering in de Gambrinus. Diep achterin de zaal spelen twee muzikanten op piano en viool cabareteske liedjes. Ach Odessa, galmt het uit de luidsprekers. Iets van de oude sfeer, zoals Paustovski die beschrijft lijkt nog bewaard. Ogenschijnlijk. Nu zijn het vooral de arbeiders en ambtenaren die het zich kunnen veroorloven in de Gambrinus bier te drinken. Zij die redelijk in de plooi leven van de Sovjet-werkelijkheid. Het is niet meer `dat stoere, vrolijke waaghalzerige volkje uit Odessa´.
Konstantin Paustovski woonde in Odessa van 1920 tot 1921. Op zoek naar zijn huis beland ik in de Geftastraat, die evenwijdig aan de steile kustlijn loopt. Tot 1945 heette de straat Tsjernomorskajastraat, Zwarte Zeestraat. Daarna had de Odessa-Duitse spion, Nicolaj Geft, vanwege betoonde heldenmoed in de Grote Vaderlandslievende Oorlog – de Sovjet-benaming van de Tweede Wereldoorlog – een straat verdiend.
Paustovski schrijft: Ik was verkikkerd op deze kleine afgelegen straat, naar mijn overtuiging de meest schilderachtige ter wereld. Alleen de weg van de stad naar de Tsjernomorskajastraat was al als een soort geneesmiddel tegen alle tegenspoed. Ik heb het vaak aan den lijve ondervonden. Soms kwam ik volledig terneergeslagen over een of andere tegenvaller uit de stad terug. Maar ik hoefde de verlaten stegen maar in te gaan die in de buurt van de straat lagen, het ruisen van de oude acacia´s te horen, de donkere klimop tegen de door de goudglanzende winterzon beschenen muren te zien, de adem van de zee langs mijn gezicht te voelen, of ik werd weer rustig en opgelucht van binnen.´ Sinds 1962 is de straat haar evenwicht kwijt. Een aardverschuiving sloeg één helft de Zwarte Zee in. Op Paustovski´s sterfdag in 1968 liepen oude Odessieten in de straat te hoop en plakten over het bordje Geftastraat met grote letters Paustovskistraat. De autoriteiten beslisten anders. Paustovski kreeg in het uiterste noorden van de stad een weggetje tussen grauwe betonblokken.
Mijn gastvrouw Maja Ivanovna Andrianova die Russische taal- en letterkunde doceert aan buitenlandse studenten geschiedenis is voor het eerst in de Geftastraat. Ze verzucht dat ze zich kan voorstellen dat Paustovski in zo´n straat romantisch kon zijn. En dan ook nog eten in overvloed. `Maja! Het was de tijd van de blokkade, er was hongersnood, er was geen brandhout, er was niets.´ Maja zwijgt, een koppige schaduw trekt over haar gezicht. Ik zie haar denken: Dat weet ik ook wel, maar toch was het leven vroeger een stuk aangenamer. Met een bedrukte stilte tussen ons in lopen we door het Sjevtsjenkopark naar het centrum. Na enige tijd verbreekt Maja het stilzwijgen, ze wil me overtuigen: `Ik leef in de negentiende eeuw, in de literatuur van de negentiende eeuw. Voor de revolutie was het leven echt veel beter, nu heeft iedereen een masker op. Ons ware ik is diep verscholen in onszelf. Het is allemaal de schuld van het systeem, van de leiders.´ We lopen door de Gogolstraat langs het huis waar Nicolaj Gogol heeft gewoond. `Vind je Dode Zielen dan niet juist een ontmaskering van de gegoede burgerij? Legde Gogol dan niet juist genadeloos de hypocrisie, de corruptie en de voosheid van zijn tijd bloot?´ Weer die koppige schaduw, dat zwijgen. Geleidelijk raak ik eraan gewend dat mijn vragen soms in de lucht blijven hangen en vervliegen.
In de Poesjkinstraat zegt Maja: `Elke Russische vrouw is verliefd op Poesjkin. Hij schrijft zo mooi over de liefde. Door hem voelt elke vrouw zich tot in het diepste vrouw.´ De straat loopt kaarsrecht van het station naar de Zwarte Zee. Ook deze straat mocht zijn prerevolutionaire naam behouden. Na zijn dood is Aleksandr Poesjkin door elke machthebber in de armen gesloten. Hij is een nationale held. In zijn verhalen en gedichten mocht het volk altijd ronddromen. Hij is een beetje Odessiet, Poesjkin, hij heeft van 1823 tot 1824 bijna een jaar in deze straat – toen de Italiaanse straat – gewoond. Weliswaar als banneling, maar hij schreef in Jevgenij Onegin toch maar mooi over Odessa, ook al is de strofe vol ijdel verlangen om te ontsnappen:
Komt ooit mijn vrijheid? Dikwijls tracht ik
haar aan te manen tot wat spoed,
en aan de hoge zeekust wacht ik
op gunstig weer en wenk verwoed
elk zeil. Stormen en wolken jagen
op golven die elkaar belagen
in vrije zee. Wanneer, wanneer
kies ík in vrijheid koers? Wanneer
zeil ´k weg van hier, waar beelden spoken: mijn Afrika! O feller licht!
O blauwer zee! Maar ’t vergezicht
bedriegt: mijn liefde is ontloken
in ´t somber Rusland, en mijn smart
ligt daar begraven – met mijn hart.
In het huis waar Poesjkin woonde is nu een Poesjkinmuseum, naast het roodgepleisterde barokke hotel Krasnaja (het Rode Hotel), en tegenover het strenggroene onderkomen van de KGB. Aan het eind van de straat torent een groot standbeeld van de dichter. In de diepte aan zijn rechterhand ligt de Zwarte Zee. Poesjkin kijkt uit over `de mooiste boulevard ter wereld´, de Primorskijboulevard, een met gladde tegels geplaveide promenade overkapt door een weelderig dak van loof, waaronder twee lange rijen bankjes. Een favoriete plek voor mijmeringen en romantiek. Onder het toeziend oog van Poesjkin waant elke jonge liefde zich veilig. In 1888, op de vijftigste sterfdag van de dichter, hield de bevolking een inzameling voor dit standbeeld. En nog elke dag liggen er verse bloemen aan Poesjkins voeten.
De herinnering aan Isaak Babel is nog steeds een teer punt. In 1940 is hij geëxecuteerd op beschuldiging van trotskistische samenzwering en spionage. Al is hij in 1954 gerehabiliteerd, de plaatselijke nomenklatoera denkt niet graag terug aan die donkere episode uit de Sovjet-geschiedenis. Ook zit ze in haar maag met het Odessa dat Babel schetste. Een Odessa dat wemelt van smokkelaars, bandieten, joden en kooplui. Dat Odessa zien de stadsautoriteiten liever uit het geheugen gewist.
Babels verhalen speelden zich af in de Moldavanka, de oude joodse volkswijk. Nu is de Moldavanka niet veel meer dan een naam die Odessieten vol nostalgie uitspreken. Er zijn maar een paar straten met oude huizen en binnenplaatsen gespaard gebleven. Onafzienbare rijen haveloze woonkazernes en even snel opgetrokken als verouderende fabrieken en kantoren hebben deze doorn in het oog van de Sovjet-planeconomie vervangen. Het leven ging er te onbeheersbaar zijn liederlijke gang.
Aan de rand van de oude wijk ligt sinds drie jaar de Babelstraat. Resultaat van jarenlange onderhandelingen tussen Babelliefhebbers en de autoriteiten. Op de plattegrond staat de Babelstraat als grote straat aangegeven. Ik zoek en zoek. Ik moet er zijn, maar het verroeste en half afgebladderde straatnaambordje vermeldt Vinogradnajastraat, Wijngaardstraat. Op sommige huisnummerplaten staat, alweer half uitgewist, Babelstraat. Een onuitsprekelijk treurige straat. Bouwvallen van de oude kleine Moldavanka-huisjes, een aftandse betegelde fabriek, een stinkend riool, waaruit het water in de gaten van de straat gutst, overal puin, schroot en vuilnis. Stof jaagt in wolken over de stenen, de straat is uitgestorven. Als in een western wachtend op het binnengalopperend onheil.
De voorvechters van een Babelstraat waren allang blij met deze onooglijke straat, dat had al commotie genoeg veroorzaakt, vertelt Viktor Feldman. De oude Feldman groeide op in een joodse familie in de Moldavanka. Na de Tweede Wereldoorlog werkte hij als bibliothecaris op de universiteit en had toegang tot literatuur die voor het gemene volk verboden was. Daar bestudeerde hij heimelijk Babel en de geschiedenis van Odessa. Onverstoorbaar doceert hij me Odessa´s geschiedenis vanaf de oorsprong, de Turkse vesting Kaji-Bey. Door zijn dikke brilleglazen lijkt hij mij niet te zien, mijn vragen leiden hem maar even af van de lijn van zijn verhaal. Al snel is hij terug bij de feiten, die geruststellend veilige feiten. Anna Misjoek van het literatuurmuseum krijgt ook geen speld tussen de woordenstroom. Bij de halte van de trolleybus zegt ze verbluft: `Die man heeft zoveel meegemaakt, zoveel te vertellen, maar hij houdt het binnen. Het zal met hem het graf ingaan. Hij heeft geleerd zich schuil te houden achter officiële geschiedkundige feiten en nu kan hij niet meer anders. Wat zit de angst diep. Is het je opgevallen dat hij het woord ‘efriet’ [jood] zorgvuldig vermijdt?´ Anna zal een afspraak voor me maken met Sasja Rosenbaum, ook een kenner van Odessa’s geschiedenis, maar jonger en wellicht minder bang. Hij kan me in de Moldavanka sporen van Babels verhalen laten zien. Enkele dagen later gaan we op pad. Niet naar de Moldavanka, zo blijkt al snel. `Ik doe niet aan geschiedsvervalsing´, zegt Rosenbaum pedant. `Van de oude Moldavanka is niets meer over.´ Hij voert me langs de historische trekpleisters in het centrum. Alsof ik die na drie weken nog niet heb gezien. Dan gaan we richting Geftastraat, waar Paustovski heeft gewoond. Het is genoeg, daar ben ik al een paar keer geweest. Met een smoes, zoals hier gebruikelijk is, beëindig ik de stadswandeling.
`Odessa is een oase´, `Odessa is een eiland in de Sovjet-Unie´, `Odessa is Odessa´. `Als er in Odessa niet meer wordt gelachen, is alles ten einde.´ `Goed, de stad hééft iets´, zoals Babel al schreef, maar toch is ze ook gewoon een Sovjet-stad en zijn Odessieten ook gewoon Sovjet-burgers. Ze trekken zich bevlogen op aan de verhalen over het Odessa van voor de revolutie èn ze klampen zich er machteloos aan vast. Uitdaging èn illusie.
Ze willen hun eigen leven leiden, ze trekken zich niets aan van het regime, zeggen ze. Tegelijkertijd waarschuwen ze me voor de KGB. Ik beweeg me te vrij, ben te open tegen mensen, de glasnost is een rose bril, niet de werkelijkheid, die is nog steeds als vanouds. Hoe ik ook vraag naar concreet gevaar voor de mensen met wie ik omga, ik krijg alleen op m´n hart gedrukt `kijk uit´. Waarvoor dan, wat moet ik doen, wat laten? Weer `kijk uit´, en `ze houden je in de gaten´. Ongetwijfeld, er is een uitgebreid apparaat en dat moet bezig gehouden worden. Maar wat betekent dat nog?
`Odessa is een complex eiland´, zegt de joodse psychiater Boris Chersonski. `Iets rest er nog van het joodse pragmatisme, de humor, de vermenging van culturen. Maar Babels Odessa is een sprookje uit het verleden. Het treurige is dat wij naar dat verleden kijken alsof het onze toekomst is.´ Al in 1916 schreef Babel: `Odessa heeft tijden van welvaart gekend en is nu op zijn retour – een poëtische, nogal zorgeloze en heel hulpeloze retour.´