Mijn auto wordt vaak uitgelachen. Iedereen kan aan zijn ingedeukte flank zien dat ik hem een keer tegen een Amsterdam-mertje heb willen parkeren en dat ik hem schandelijk verwaarloos.
Toch lukt het me niet een zakelijke relatie met hem te onderhouden, want dan had ik hem al lang ingeruild voor een jonger en dynamischer exemplaar. Nee, eigenlijk beschouw ik hem nog het meest als een huisdier. Een cavia of parkiet doe je ook niet zo maar weg, daar ga je ook mee naar de dierenarts, al is ie oud en afgetakeld.
Het begon al bij mijn eerste auto, een Lelijke Eend uit 1968. Er groeiden paddestoelen in en op een dag kwam er rook uit de richtingaanwijzer. Want zekeringen had mijn Franse hobbelaar niet. Toen ik hem naar het autokerkhof heb gebracht, wilde ik een tijdje geen ander. Je neemt toch ook niet meteen de volgende dag een nieuwe poes. Tot de opa van een vriendin overleed en een glanzend blauwe Ford Taunus naliet. 'Paulines Turkenbak' noemden mijn vrienden hem al snel liefdevol. En hard dat ie kon. Het was nog in de tijd voor de maximumsnelheid op de vierbaanswegen. Hij liet het ook weleens afweten en ik leerde onder zijn motorkap te kijken. Eén keer heb ik zelf een nieuwe startmotor gemonteerd. Dat kan ik me nu ook niet meer voorstellen.
Al mijn latere auto's heb ik hoogstpersoonlijk naar hun laatste rustplaats gebracht, en in de terminale fase heb ik er heel wat mee afgetobd. Mannen staan dan weleens raar te kijken. Laatst gebeurde het me weer. In een Zoetermeerse nieuwbouwwijk had ik een echtpaar op leeftijd geïnterviewd en toen ik weg wilde rijden deed de motor niets. Geen gepruttel, geen geluid, alleen een droge klik. De startmotor, wist ik meteen. Er is een trucje dat nogal eens wil helpen, maar daarvoor heb je iemand anders nodig. Dus ik belde weer aan en vroeg de man of hij even mee wilde komen.
De motorkap stond al open, ik had al gereedschap achteruit de bak gepakt en wees aan op welk onderdeel in de motor hij moest slaan terwijl ik de auto startte. De man keek me aan of ik gek geworden was en loerde om zich heen of hij niet ergens een verborgen camera ontwaarde. Ik gaf geen krimp, ik had dit al vaker aan de hand gehad en alle mannen die ik om hulp had gevraagd, zag ik denken: maf wijf, maar vooruit. Het zijn geen slechte mensen.
De man sloeg wat op het motoronderdeel alsof hij met zijn kleinzoon hamertje-tik speelde en ik startte en startte. Er gebeurde niks. Nada. Zag ik een lichte krul in de mondhoek van de man? Eerlijk gezegd begon ik ook een beetje aan mezelf te twijfelen, zo ben ik dan ook wel weer. Ik belde de wegenwacht.
Een kwartier later stapte een Hindoestaanse monteur uit het gele autootje. Hij keek even, pakte toen een ijzeren staaf en vroeg mij de auto te starten, terwijl hij op het onderdeel tikte. 'Dat wil nog weleens helpen', zei hij. Triomf! Nauwlettend keek ik de Zoetermeerse man aan, ik zag zijn gezicht bewegen. Hij moest zijn oordeel over mijn en zijn technisch inzicht herzien. En dat is altijd pijnlijk voor een man. Dat begrijp ik best. Zo'n man houdt toch vast aan het oude beeld van de man en zijn auto. Wat deed een man als zijn wagen het begaf: hij keek met een zelfverzekerd gezicht onder de motorkap. Maar aan de huidige generatie auto's valt weinig meer zelf te sleutelen. Het binnenste van een auto is bijna net zo raadselachtig als dat van een computer. Laatst moest mijn accu een stroomstootje krijgen en dat bleek niet mee te vallen. Ik heb zelf startkabels, maar de meeste automobilisten weten niet meer waar hun accu zit, of de klemmen passen niet meer. Je ziet langs de weg bijna nooit meer een auto met de motorkap omhoog. Tegenwoordig staan ook de meeste mannen hulpeloos te wachten tot de wegenwacht komt. Net zoals de meeste vrouwen altijd al deden. De voortschrijdende techniek maakt ons allemaal weer a-technisch. Zo groeien de seksen weer langzaam naar elkaar toe