Kanaal van Gent naar Terneuzen
Hoe het kanaal heet, hangt af van je blikveld. In Nederland zeggen ze vaak Terneuzen-Gent, maar officieel is het Gent-Terneuzen. En dat klopt ook beter, want voor de stad Gent is het kanaal levensader.
Toch begin ik in Nederland. Aan de horizon staat een torenhoge rechthoek, bekleed met asfalt. Het blijkt de geopende basculebrug over de Westsluis te zijn, vijfenveertig meter lang. Behoedzaam vaart de tanker Gard River de kolk uit, de grijze Westerschelde op richting Noordzee. Binnenvaartschepen varen er klein als speelgoedbootjes omheen. Vanaf het rustige kanaalwater spuugt de sluis ze uit op de sterk stromende Westerschelde midden tussen de zeekolossen. Binnenvaart en zeevaart verstaan elkaar slecht, vertelt een beambte van Rijkswaterstaat in de radarcentrale op de landtong. `Binnenvaartschippers zijn volksmensen. Zo´n mannetje komt uit Frankrijk gevaren en laat zich hier verrassen.´
Het Kanaal van Gent naar Terneuzen is een serieus kanaal, alleen het Noordzeekanaal is groter. Terneuzen is de derde haven van Nederland. Bij een insteekhaven staat een vervallen betonnen silo met de voeten in een berg auto- en tractorbanden. Een groen zweem van mos maakt ze al bijna tot natuur.
Langs de oevers is een dijk, omdat de Zeeuws-Vlaamse polders lager liggen dan het kanaal. Vreugdeloos en onooglijk ligt het dorp Sluiskil aan het water. De veerman van de rijkspont roept vanuit het stuurhuis: `Wilt u mee naar de overkant?´ Daar stomen witte wolken uit de cokesfabriek en kruipen gemene gelige dampen uit de dunne pijpen van de kunstmestfabriek. Mijn ogen prikken ervan. Kranen lopen op rails over de kadeweg. Twee hijsen kolen uit het ruim van de duwbak Borkumriff. In vijf minuten is de pont aan de overkant. Hij vaart éénenzestig keer per dag heen en weer, vertelt de veerman, en zet dagelijks zo´n vijfhonderd mensen over.
De pont is er sinds de jaren zestig, toen het kanaal voor het laatst werd verbreed. Omdat de nieuwe draaibrug te ver buiten het dorp lag, moest de overheid voor een extra verbinding zorgen. De veerman wijst op het vreemd kale land naast de fabrieken. Daar was een buurtschap, die is afgebroken omdat ze te dicht bij de fabrieken lag. Naar de letter van de wet zou ook Sluiskil moeten verdwijnen – slechts het kanaal scheidt het dorp van de industrie – maar opdoeken is te duur.
Na Sluiskil loopt het kanaal door akkers en weilanden. Langs de rechteroever staan ziekelijke boompjes, stronkjes en wat vergeefse verse aanplant. De lucht wordt weer zwaar en begint te stinken: de zetmeelfabriek van Sas van Gent. Al sinds 1563 liep hier een kanaal. Het werd gegraven omdat de doorgang van Gent naar de Noordzee verzand was. Sas van Gent lag toen aan de Braakman, een oude tak van de Westerschelde, maar ook die verzandde. In 1827 werd de vaarweg van Sas van Gent rechtstreeks doorgetrokken naar Terneuzen. Na eindeloze onderhandelingen. Gent is altijd afhankelijk geweest van de welwillendheid van Nederland.
Rudy Bonamie, de eerstaanwezende inspecteur van de Belgische douane in Zelzate, betreurt dat niet. `Door de Nederlands-Belgische overeenkomsten is er bij ons veel verbeterd.´ Op zijn bureau slingeren stempels en een kasboek dat hij met de hand inschrijft. `Ik zou nog steeds niet in het kanaal durven zwemmen, maar toen ik hier in 1974 kwam was het water echt donker.´ Hij wijst door het raam op de grootste boosdoener: VFT-Rütgers, een chemische industrie midden in Zelzate. `Die maakt benzool- en benzeenderivaten. Morgen komt er weer een zeeschip met ruwe benzol binnen. De ganse winter hebben de mensen geen groente mogen eten afkomstig van een strook van vijfhonderd meter van de fabriek, en ook geen vis uit de vijver. Drukkingsgroepen proberen de fabriek weg te krijgen, maar er werken allemaal mensen uit de streek, dus dat ligt gevoelig.´ De vervuiling baart Bonamie grote zorgen. Aan zijn doaunewerk wijdt hij niet veel woorden, dat is een aflopende zaak. Sinds 1993 wordt zoveel mogelijk vracht aan de buitengrenzen van de EU ingeklaard. `Wij klaren nog voornamelijk veevoeders in en plantaardige oliën, voor zeep en voor frietvet.´
Verderop loopt de weg dood in de modder. Daar wordt het Kluizendok aangelegd. Een groepje huizen van het gehucht Kluizen kleumt nog tussen de zandbergen bij elkaar tot de bulldozers komen.
De Zelzaterbrug voert naar het stadje aan de linkerzijde van het kanaal. Naast VFT ligt Sidmar, de staalindustrie die zich kilometers langs de kade uitstrekt, van Zelzate tot Gent. Tussen de fabriekspijpen ligt aan de Suikerkaai een strenge bakstenen kloosterwand. Hier hebben de Broeders van Liefde in 1864 een tehuis voor krankzinnigen uit Gent gevestigd om ze op de landbouwgronden te laten werken. Nu heet het een psychiatrisch centrum en wonen de patiënten in de dioxinedampen van de hoogovens. `Er is een bufferzone,´ zegt de administratief directeur slapjes. Springen patiënten niet vaak in het kanaal? `Dat komt voor.´ Nu ik er toch over begin, die kwestie baart hem veel meer zorgen, het blijkt zelfs een serieus probleem: `De Vlaamse Gemeenschap is hier onlangs geweest en zal een afsluiting plaatsen.´
Tussen de bomen kleurt de lucht oranje. Niet van de zonsondergang, maar van de pijpen van Sidmar. Met de overzet Langerbrugge ga ik weer naar de rechteroever. Tot in het hart van Gent ligt een vervallen industrielandschap dat tussen de ruïnes onbekommerd opnieuw begint. In het havengebied raak ik het kanaal voortdurend kwijt, want het ligt vol vaarten en insteekhavens. De binnenscheepvaart gaat al snel rechts de Ringvaart op en vandaar richting Frankrijk. De sluiswachter van de Tolhuissluis, die vroeger het kanaal met Belgische waterwegen verbond, weet ook niet waar het kanaal ophoudt. Tegen de schemer vind ik het eindpunt, omgord door een verkeersrotonde, bij Station Gent Dampoort. In de diepte ligt het kanaal stilletjes tussen de bakstenen kademuren.