Het moet een belevenis zijn die een mens op zijn grondvesten doet schudden, die zonsverduistering. Jammer alleen dat we het van te voren weten. En nog jammerder dat we de afloop weten: het zal in luttele tijd weer voorbij zijn.
Daardoor telt het niet echt, het is toch een beetje nep. Vroeger kregen mensen er tenminste een ware doodsschrik van. Midden op de dag doofde de zon, duisternis alom, het helse einde van de wereld is daar.
De komende zonsverduistering is al uitentreuren beschreven: hoe de natuur zal reageren en wat de mensen zullen doen. Ze trekken en masse naar de plek van het natuurverschijnsel, ruim een maand van te voren hebben ze alle slaapplaatsen al besproken. Hutjemutje zullen ze buiten naar de lucht staan gapen, omringd door camera’s, spotlights en opgewonden commentaarstemmen. Ze weten precies wat ze moeten gaan zien en voelen. Hooggespannen wachten ze met zijn allen op de ultieme ervaring. Dat kan alleen maar tegenvallen.
Daaraan moest ik denken toen mij laatst een oneindig kleinere verschuiving zomaar in de schoot werd geworpen. Het was geen zonsverduistering maar een zonsopgang. Eentje zoals elke dag, maar met één verschil: normaal lig ik dan in mijn bed, nu fietste ik naar Amsterdam-Oost. De tramrails lagen als glanzende linten in de Ceintuurbaan. Vreemd, dacht ik nog slaperig, dat zie ik hier anders nooit. Recht voor me klom de zon langs de oostelijke hemel omhoog en ik kreeg het gevoel dat ik de stad betrapte. Dit gezicht toonde ze me nooit. Het licht was teerder en kwam van een andere kant. In de stilte klonk elk geluid apart: de vogels kwetterden, het janken van een brommer zwol van verre aan, de eerste trams kwamen aangetingeld. Ik miste iets en wist niet wat. Tot ik voorbij een groot gat in een gevelwand kwam: het bouwterrein lag stil. Dat was het, er werd nog niet geheid, geboord en gehamerd. Er ronkten nog geen aggregaten, pompen en stationair draaiende auto’s. Glascontainers werden nog niet rinkelend leeggeschud in laadbakken. Uit ramen en deuren waaide nog geen muziek. De doordeweekse achtergrondgeluiden moesten nog aangezet worden.De trams konden met een enkele passagier aanboord rustig wennen aan de dag. Het verkeer was nog niet in zijn overdagse doen, geen stroom van auto’s, slechts hier en daar een bestelauto of personenbusje. Kantoormensen en winkeliers lagen nog op één oor, maar voor werklui en arbeiders stond de dag al te beginnen. Op de hoeken van uitvalswegen stonden mensen te wachten om opgepikt te worden. De meerderheid van de wachtenden behoorde tot een minderheid. In de vroege ochtend is Amsterdam allochtoner dan overdag, laaggeschoolden moeten vroeger uit de veren. Je kon zien dat ze daar elke dag stonden, voor hen waren de plek en het tijdstip vertrouwd. Ze keken niet om zich heen. Zíj kenden de stad zo wel en waren in slaapdronkenheid of dagdromen verzonken.
Ik reed over de Amstel, flarden mist hingen boven het water en ik hoorde mezelf zingen. Ik was in vakantiestemming geraakt. Dat lag niet zozeer aan deze mooie ochtend zelf, het was het ongewone dat de zinnen prikkelde. Het vreemde tijdstip duwde me uit het geijkte patroon, het gebaande pad.
Het dagelijks leven is vol ongeziens en ongehoords als je je even van de wijs wilt laten brengen. Zo’n zonsverduistering doet dat ook, alleen jammer dat die alle trekken van een toeristische highlight heeft gekregen.