Het lijkt wel buitenland hier, dacht ik laatst. Het leven gaat zo sukkelig zijn gang. De verkeerslichten staan veel langer op rood. In de supermarkt werken de caissières tergend langzaam. De gesprekken zijn aarzelender.
Thuis is het anders, thuis gaat het leven sneller, thuis zijn we meer bij de tijd. Zo ging ik nog een tijdje door, tot ik een gevoelige directe in mijn maag kreeg: ik ben een randstedeling geworden, godbeterehet. Ik, een randstedeling. Als ik dat vroeger had geweten zou ik me diep hebben geschaamd.
Het was in Brabant dat ik tot die ontnuchterende ontdekking kwam. Ik zat me als een toerist te verbazen over mens en omgeving. Ik had iets meewarigs, iets dat jezelf zo´n goed en edel gevoel geeft: Goh, wat leuk hier, wat authentíek. Heerlijk voor een vakantie is het hier, maar ik zou doodgaan als ik hier moest wonen.
Altijd, m´n leven lang – en dat begint langzamerhand ergens op te lijken – heb ik het provincialisme van de Randstad verafschuwd. Nou was mijn start ook echt in een uithoek, in Twente. Daarna, zoals gezegd, het Brabantse platteland en toen dertien jaar Gelderland. Kom dan nog maar eens in Amsterdam aan zonder fikse afkeer van de grachtengordel. Nee, ík zou nooit randstedelijk worden, dat vond ik de benepenheid ten top.
Stelt u zich eens voor. Ik woonde in Nijmegen, had mijn eerste baan in Amsterdam en reisde op en neer. Ik vroeg een collega mij ´s avonds thuis te bellen.
`080´, begon ik mijn nummer te noemen – in die dagen was het nog 080. Verbaasd zei hij: `080? Waar is dat?´
`Nijmegen´, beet ik hem toe. Van een journalist verwacht je iets meer praktische kennis en mobiliteit dan bij de gemiddelde Nederlander. Binnenlandse mobiliteit bedoel ik, want in New York, daar was hij natuurlijk sowieso kind aan huis.
Gechoqueerd vroeg hij: `Nijmegen, kun je daar wonen dan?´
Er zijn van die vragen die een mens met stomheid slaan. Het lijkt hilarisch, maar voor iemand in het verre oosten is het een alledaagse ervaring. Op mijn dertigste verjaardag gaven vrienden uit de Randstad mij een groot geschenk door de tocht naar mijn feestje te maken. Vonden ze. Terwijl wij oosterlingen in een handomdraai naar de Randstad afreisden. ´s Ochtends, ´s middags, ´s nachts? Jullie zeggen het maar. Psychologisch is het van Amsterdam naar Nijmegen lichtjaren verder dan van Nijmegen naar Amsterdam. En tot mijn schaamte moet ik bekennen: na tien jaar Randstad begin ik het te begrijpen. Mijn vrienden uit de provincies komen veel makkelijker bij mij dan ik bij hen. Maar goedpraten kan ik het nog steeds niet.
Een Nederlander ontkomt er blijkbaar niet aan: je hebt de Randstad en je hebt de provincie. En ik ben inmiddels een Randstadbewoner, ik zeg het niet graag. Want het is geen verworvenheid, het is een beheptheid. U moet zich trouwens ook niet te veel hips van mijn leven voorstellen. Ik frequenteer de grachtengordel niet, ik ben niet bekend met allerlei polderse beroemdheden. Het culturele aanbod is zo overmatig dat ik lamgeslagen thuis blijf. Op straat word ik onder de voet gelopen door toeristen. Ik heb het niet druk, druk, druk, ik leid geen snel en boeiend leven. En als ik elders in het land moet zijn – in Enschede bijvoorbeeld, of Sas van Gent – dan ben ik uren onderweg, want Amsterdam ligt op het randje. Nee, eigenlijk zou ik net zo goed in de provincie kunnen wonen.