Hoog en breed overspant de brug de rivier. In de diepte ligt het water, roerloos als een donker zijden lint. De Nemunas komt uit het zuidoosten, het diepe zuidoosten, denk je meteen, het donkere. Want niet alleen heeft het water een bedding gezocht tussen de dichte, sombere dennenwouden, ook ligt in het zuidoosten Wit-Rusland, dat in tegenstelling tot zijn naam een duister land is, waar het communistische tijdperk overeind wordt gehouden, een gesloten openluchtmuseum.
Uit dat land komt de Nemunas al smerig Litouwen binnenstromen. Geleidelijk wordt de vervuiling erkend, Litouwen oefent zich in democratie en West-Europese openbaarheid van bestuur, want alleen zo ligt lidmaatschap van de Europese Unie in het nabije verschiet.
De naam Nemunas is als een godennaam, een vage nagalm van Neptunus klinkt mee. Ze stroomt zo majestueus door deze streken dat ik besluit haar te volgen. In twee zwierige, bijna haakse bochten doet ze het kuuroord Druskininkai aan. Hier flaneerden de zieken en teergestelden langs de oever, snoven frisse lucht op, mijmerden met de stroom mee. In het begin van de twintigste eeuw kwamen hier jaarlijks 18 duizend mensen, in sovjettijden maar liefst 40 duizend. Nu nog maar een handjevol.
Druskininkai is vergeten. De oude neoclassicistische en houten gebouwen zijn met oker, groen en blauw opgefleurd in een poging het kuuroord weer tot leven te wekken. Het Russisch-orthodoxe kerkje pronkt blauw-wit op een rotonde. Aan de rand, bij de rivier doemt een gebouw op dat je met de ogen doet knipperen. Een betonnen cilinder richt zich in een variëteit aan ringen omhoog, ernaast zijn gebouwen neergeplant als weelderige sculpturen, betonnen organismen. Hier lijkt het drieste broertje van de Franse architect Corbusier aan het werk geweest. Het gebouw staat leeg, de deur is per ongeluk open. De buitenkant is geen façade, ook binnen neemt de fantasie haar grillige loop. Daar blijkt ook welk onheil het gebouw heeft getroffen, wateroverlast, het is doorweekt. Wie zal de drenkeling redden? In déze tijd? Niemand, want het is een sovjetgebouw en dus verguisd, bovendien is de hypermoderne toekomstdroom van toen niet de toekomst die het hedendaagse Litouwen zich droomt. Het gebouw ontbeert elke burgerlijke romantiek. Dus is het hoogtepunt van Druskininkai in geen reisgids of folder te vinden. Uiteindelijk kom ik er achter dat het een fysiotherapiecentrum was. Maar wie het gebouwd heeft? Ook de póstcommunistische geschiedschrijving is selectief.
Terug naar de Nemunas, we zijn de bossen ingelopen en willen langs de oever terug naar het stadje. Maar hoe we ook lopen, er komt geen rivier in zicht. Even is er hoop, er glinstert iets in de diepte tussen de bomen. Maar nee, het is een bosmeertje. Dit moet Meisjesogen zijn, het meertje waarin de sovjets de lijken van Litouwse partizanen hebben gegooid. Op het heuveltje ernaast liggen tussen het mos vijftien marmeren gedenkstenen. We lopen en lopen, de schemering valt langzaam in, maar nog steeds geen rivier. Wel een intieme begraafplaats tussen de bomen, een sovjetmonument in de vorm van een bronzen lauwerkrans van vijf meter doorsnee, en dan de bakstenen kerk van de Heilige Maagd Maria. De kleine stadsplattegrond van het plaatselijke toeristenbureau blijkt het met maat, afstand en loop van de rivier niet zo nauw te nemen, belangrijker is dat alle lokale attracties erop staan. Goed, nog een keer lopen we over de wandelpaden tussen de sanatoria en hotels door naar de rivier. Een dichte sliert mist trekt koud uit het water op.
Alleen in het hoogseizoen vaart er een stoomboot stroomafwaarts van Druskininkai naar het dorpje Liskiava, wij gaan over land en verliezen de rivier uit het oog. Een weggetje slingert omhoog langs een paar huizen naar de Kerk van de Heilige Drievuldigheid, een geel-roze suikertaart op een paarse sokkel. Dat was het dan. Ook de kerkdeur is alleen in het toeristenseizoen open. Alsof er zich hier geen dagelijks leven voltrekt.
Een dorp verder, in Merkine, waar de Nemunas in een sappig glooiend dal de kleinere Merkys in zich opneemt, zien we wat dat dagelijks leven behelst. Vroeg in de middag, maandagmiddag, komt een groepje mannen uit de kelder onder de kruidenierswinkel omhoog geklauterd. Hun ogen knipperen troebel in de zon. Beneden hangt nog één volhouder in het halfdonker aan de bar, tegenover de waardin die van geduld haar professie heeft gemaakt.
De mannen buiten krijgen de volle laag van een schriel bejaard vrouwtje met een helderblauwe hoofddoek om. Haar stem snerpt over het dorpsplein. Elke dronkaard ter wereld weet waarover ze het heeft: over de bloedjes van kinderen die voor galg en rad opgroeien, over hel en verdoemenis. De mannen houden zich in onafgebroken wankeling net staande. Eens was hun dorp een stad, een belangrijk handelscentrum aan de rivier. In hun jonge jaren waren zij landarbeiders op de kolchozen. En nu wonen ze in een natuurgebied, waar nog slechts een enkeling boert, kleinschalig, voor zichzelf of voor het toerisme. Nee, zij niet.
De rivier stroomt verder, noordwaarts, door de industriestad Alytus, die haar vuil in het water loost, zij het steeds minder achteloos. Even verder laat de Nemunas zich van haar frivoolste kant zien, maar wat weet ik eigenlijk van een rivier, misschien heeft ze het hier juist wel het moeilijkst: twintig kilometer meandert ze door het land om maar één kilometer vooruit te komen. En dan ten zuidoosten van Kaunas, de tweede stad van het land, verspert een stuwdam haar de vrije loop. Ze laat haar water breed uitwaaieren tot het Kaunasmeer.In Kaunas voegt de rivier de Neris zich bij de Nemunas. De stad strekt zich uit over de landpunt tussen de beide rivieren. In de avondzon hangen de mensen over de reling van de hoge moderne voetbrug. Stroomopwaarts gloeien de grijze flats oranje op, stroomafwaarts steken de oude torens van kerk en wereldlijk regime fier de lucht in. Eens was Kaunas de hoofdstad van Litouwen, tijdens de eerste onafhankelijkheid in het interbellum, toen de Polen zich Vilnius hadden toegeëigend. Nog steeds ligt Kaunas in het hart van Litouwen en geldt het ook als zodanig. Vilnius is de kosmopolitische hoofdstad, de allemansvriend, het pronkjuweel vol klatergoud. Vilnius is de grote mond en de nieuwe rijkdom. Kaunas is bezonkener, meer uit één stuk. Het oude stadsdeel ademt de oude tijden nog uit, de nieuwe tijd wordt bedachtzamer onthaald.
De rivier gaat voort, in een bijna rechte lijn naar het westen, rechts van de brede uiterwaarden stuwt het land omhoog. Op de wal liggen kerkjes, forten, stadjes, of restanten ervan. Pas een kleine tachtig kilometer na Kaunas is er weer een brug, in Jurbarkas. Vroeger waren er overal kleine veren, maar in sovjettijden niet meer. `Waarom ook?´ zegt een jonge oeverbewoonster. `Brandstof was zo goedkoop, we reden wel even naar de bruggen. Pas nu, nu de benzine driemaal duurder is, wordt het een probleem.´
In Jurbarkas is ook de eerste haven die nog in bedrijf is, maar nog steeds heb ik niet één schip of bootje zien varen. De rivier is leeg, een waterweg die in onbruik is geraakt. Tien kilometer verder krijgt ze een andere taak, ze wordt grensrivier en sinds de onafhankelijkheid van Litouwen in 1991 weer een serieuze. Over honderd kilometer scheidt de Nemunas Litouwen van het Russische district Kaliningrad. Hier krijgt ze nog eenmaal industrieel afval te verwerken, van het Russische Sovjetsk ditmaal – in Oost-Pruisische tijden Tilsit genaamd. Hier kruisen nog drie spoorbruggen en een autobrug het water en dan mag de Nemunas haar gang gaan. In alle rust loopt ze door onafzienbare moeras- en draslanden, het halfverharde weggetje dat de rivier volgt verdwijnt soms in diepe plassen. Sporadisch duidt een toefje groen in de verte op een terp met bomen en een boerderij. En verder is er niets dan lucht, hier is de aarde vooral hemel.
Nog één keer glijdt de Nemunas onder een brug door, langs de bewoonde wereld van Rusne, een houtvlottersstadje met één kruidenier, één café en een goedlachse winkelierster die een klant met de fiets voor ons uitstuurt naar de boerderij waar we kunnen overnachten. Voorbij Rusne waaiert de rivier uit in de Nemunasdelta, haar eigen natuurgebied, een lappendeken van polders met dijkjes, sloten, weiden en rietlanden. We lopen naar de monding van de rivier. Op de oever staan rietschoven in de zon te drogen. Wazig zijn aan de kim de duinen van de beroemde Kurische landtong te zien, die het water nog even opsluit in een groot binnenwater, de Kurische haf. Nog even blijft de Nemunas voor de kust liggen dralen, voor ze in het noorden bij de stad Klaipeda door een smalle opening de Baltische zee insijpelt.