Riga, alleen al bij het horen van die naam ruik ik de zee, vermengd met olie en ijzer. Het begon als pleisterplaats en Hanzestad aan de handelsroute tussen Baltische en Zwarte Zee. Dit jaar viert de Letse hoofdstad haar achthonderdjarig bestaan.
Nog steeds hangt om Riga de romantiek van een havenstad, toch is er van de haven eigenlijk maar weinig te merken. De stad ligt vijfentwintig kilometer landinwaarts aan de brede Daugava-rivier. De haven strekt zich uit tot aan de monding van de rivier en is alleen vanaf een rondvaartboot te zien.
Vanaf het water wordt de skyline van Riga´s centrum gedomineerd door kerktorens. Ik haal me de oude pentekening uit het interbellum voor de geest die ik in het Museum voor Stadsgeschiedenis en Scheepvaart zag en zoek de verschillen. Slechts twee torenflats zijn erbij gekomen. Pas ten noorden van de oude stad steken de kranen stakerig in de lucht. Op de kades liggen vooral bulkgoederen. Een kraan grijpt kolen uit een treinwagon en gooit ze op de kade. Iets verder liggen bergen zand, pulp en houtstammen. In het museum zag ik oude foto´s waarop ook kolen werden verscheept. Alleen waren er geen kranen maar mannen met rieten manden, en geen treinen maar arrensleeën met paarden. Aan de kades lagen kleine schepen. Zelfs dat is nu niet veel anders. Hier en daar ligt een rivieraak, zeeschepen zie ik nergens. Vier oranje containerkranen steken roerloos boven alles uit. Containervervoer moet in Riga nog op gang komen. Op de weidse vlakten dichter bij zee liggen al wel moderne gas- en olietanks.De havens van het Balticum zijn vooral doorvoerhavens, in Riga is maar liefst tachtig procent van de ladingen transit. Vreemd is dat niet, als je bedenkt dat er in de drie landen samen maar 7,4 miljoen mensen wonen. Wat die produceren en consumeren, exporteren en importeren, dat kan nooit veel zijn. De Baltische havensteden moesten het altijd al van hun ligging hebben op de grens van oost en west: strategisch waren ze cruciaal en voor de handel waren ze goud waard. Niet voor niets waren de Russen er altijd zeer op gespitst, vooral op de Letse havens Liepaja, Ventspils en Riga. En van die drie spande niet Riga maar Liepaja vroeger de kroon vanwege zijn ijsvrije haven.
Voor Riga is het een beetje zuur, het mag dan met achthonderdduizend inwoners de grootste stad van het Balticum zijn en de enige die metropolitisch oogt, als havenstad is het tegenwoordig maar een kleintje. Als haven legt Riga het ruimschoots af tegen Ventspils.
Windau heette Ventspils in Duitse tijden. De verhalen die vlak na Letlands onafhankelijkheid in 1991 over de stad rondgingen zijn huiveringwekkend. De sovjetindustrie had zo huisgehouden dat het er beestachtig stonk, kaliumcarbonaat door de lucht wolkte, kinderen soms gasmaskers op kregen en zee- en drinkwater ernstig vervuild waren. Reisgidsen waarschuwden bezoekers dat ze gezondheidsrisico´s voor lief moesten nemen.
Je gelooft je ogen niet als je nu Ventspils binnenrijdt. Het is een romantisch stadje met nog geen vijftigduizend inwoners. De flats in de buitenwijken liggen er fleurig bij, de gras- en speelvelden zijn groener dan in het westen, het centrum is een Anton-Pieckplaatje. In de oude monumentale panden zijn vooral investeringsbanken gevestigd. De straten en stoepen zijn nieuw gelegd met moderne betonstenen kinderkopjes, parkeerhavens en groenstroken. En niet alleen in het centrum, maar tot op het strand in het zuiden achter het uitgestrekte entrepot. Het zeewater voldoet aan Europese milieunormen. Alles is klaar voor de badgasten. Alleen is er nog geen plekje om even te schuilen of koffie te drinken. En de hotels zijn alleen te betalen voor zakenlieden en nieuwe rijken. Ventspils wil badplaats zijn, cultuurstad, maar het is vooral haven. De kades beginnen pal in het centrum. Twee grote Grieken en drie Russen worden gelost. Ook hier veel bulkgoederen op de loswallen. Ook hier een koppel splinternieuwe kranen dat wacht op containers. Aan de overkant van de rivier ligt de kali-overslag. Daar voeren betonnen pijlers een netwerk van pijpleidingen hoog door de lucht. Een Russische locomotief met een onafzienbare sleep tankwagons komt vanuit het oosten het fabrieksterrein van Ventspils Nafta opgesukkeld. Langs de kust strrekt zich een woud van olietanks uit, roestige én glimmend witte. Ik snuif frisse zeewind op.
`Ventspils was altijd een doorvoerhaven van olie en nafta´, zegt Kaspars Sprudzs, directeur toerisme, als ik me verbaas over de metamorfose van zijn stad. `Vroeger ging alle winst naar Moskou, nu blijft ze hier. Van dat geld hebben we de stad opgeknapt. Verder wist de gemeenteraad advies en subsidie uit West-Europa los te krijgen, ook uit Nederland.´ Toch is Sprudzs niet tevreden. `De burgers zijn zeer passief, ze beginnen geen eigen zaakjes. Daarom is er voor bezoekers weinig te beleven. Liepaja is groter, levendiger en er is cultureel meer te doen´, bekent hij.
In Ventspils ben je ook ´s nachts in een havenstad, door het open raam waaien havengeluiden onze pensionkamer binnen, kranen schuiven over de rails, ijzer slaat tegen ijzer, kolen rollen in het ruim. Het is alleen de haven die Ventspils levend houdt.
Via de hoge kust dalen we af naar Liepaja. Na Ventspils is het hier aangenaam slonzig. Op het eerste oog is het een stadje als zovele: een winkelstraat, een overdekte markt, een armetierige roomskatholieke kathedraal en een neoclassicistisch gebouw, protserig cadeautje van de sovjets.
Het duurt even voor Liepaja zich laat kennen. In de straten die naar zee lopen staan huizen van rijke lieden uit alle tijden: houten huizen met balustrades omlijst door houtsnijwerk, strenge vierkante Pruisische villa´s uit de tijd dat de stad Libau heette, en daartussen bouwsels met de kinderlijke wansmaak van de nieuwe rijken. De straten lopen uit in een langgerekt park langs de kust, in tsaristische tijden was hier een kuuroord. Kalm kabbelen de golven in lange slagen op het strand, het zand is wit. Wie goed kijkt vindt minieme brokjes barnsteen. Hier en daar wandelen mensen. Zo maagdelijk is dit strand, zo ouderwets; er is geen hotel, geen vertier, geen commercie, alleen een standbeeld voor al degenen die de zee heeft verzwolgen. In een paviljoen achter de duinen kijken jongeren naar een ijshockeywedstrijd. Ze hebben de Letse vlag op hun gezichten getekend en schreeuwen: `Latvia, Latvia.´ ´s Avonds rijden ze met toeterende auto´s en ronkende motoren door het centrum, op het Rozenplein drinken ze bier uit grote plastic flessen. Wat wil je, de Letse ploeg heeft de Amerikanen verslagen.Liepaja is de derde stad van Letland, het is een stad van industrie, onderwijs, muziek en evenementen. Letse popmuziek, dat is muziek uit Liepaja. En toch, het is de stad niet aan te zien. In het noorden, in de havens zien we hoe dat komt. Daar ligt de spookwijk Kara Osta. Voorbij de entrepots, de kranen, de kades met – ook hier – hopen bulk. Kara Osta was het domein van de sovjetmarine, hier lagen hun onderzeeërs, hier woonden de Russische gezinnen. Zelfs Liepajers mochten er alleen met een pasje komen, voor vreemdelingen was heel Liepaja verboden gebied. Pas in 1994 zijn de laatste Russische militairen vertrokken. Hoeveel het er waren, weet niemand, zegt gemeenteambtenaar Ineta Stadgale. Volgens de cijfers van de gezondheidszorg zou de stad voor 1991 tweehonderdduizend inwoners tellen en nu zijn het er nog honderdduizend.
In Kara Osta gapen de lege flats je aan. Ze zijn bekleed met piepkleine grijze tegeltjes, zo bouwden de sovjets hun arbeidersparadijzen. Sommige flats zijn dichtgetimmerd, andere alleen kaalgesloopt, in enkele wonen nog mensen. Was wappert op de balkons. BSSR, staat op de gevels: Baltische Socialistische Sovjet Republiek, en ernaast in kleurige letters: FUN CITY. Buiten op de stoepen lopen elegante vrouwen achter hun kinderwagen, kinderen spelen op de grasvelden onder de roestige buizen van de stadsverwarming die hoog door de wijk lopen. De laatste bewoners van Kara Osta lijken al gewend aan de steenwoestenij om hen heen. Een baboesjka schommelt naar de Russisch orthodoxe kerk die als een anachronisme tussen de moderne bouwvallen staat. Daar wandelt een pope in de kerktuin, een ouder echtpaar nadert hem aarzelend en kust zijn handen.
De stadsplattegrond is in Kara Osta bezaaid met gespikkelde vlakken: Verlassene Bauten,