Ze strekt haar linkerarm naar voren, haar hand open, haar gelaarsde rechterbeen heft ze in een ferme stap vooruit. De Litouwse Marija Melnikaite weet waar ze heen wil, naar een socialistische toekomst. En ze nodigt iedereen uit haar te volgen. In haar vaart wapperen haar haren naar achteren. Bijna achteloos houdt ze in haar rechterhand een geweer, met de loop naar beneden. Nee, naïef is ze niet, de weg naar de toekomst is er een van strijd.
De beeldhouwer heeft een Marija Melnikaite vol hartstocht en moed geschapen. Hij moet posthuum van haar hebben gehouden. Twintig was ze toen ze op 13 juli 1943 door de nazi’s werd doodgeschoten, anderhalve maand nadat ze als soldaat van het Rode Leger met een groep saboteurs naar Litouwen was gestuurd. De dode Marija kreeg de titel ‘Held van de Sovjetunie’ en een standbeeld in haar geboorteplaats Zarasai. Maar toen Litouwen zich in 1991 los wist te maken van de Sovjetunie moest het beeld verdwijnen. Marija Melnikaite was een vijand van haar volk geworden. Ze heeft nog geluk gehad dat ze niet voor de tweede keer vernietigd is. De bronzen Marija is naar het zuiden overgebracht, waar ze nu in een park vol oude Sovjet-helden staat.
Het park is genoemd naar het nabijgelegen dorpje, Grutas, een neutrale naam, alleen het logo herinnert aan de Sovjetunie: de G van Grutas Park heeft de vorm van een hamer en sikkel met een rode ster eraan. Aanvankelijk hadden eigenaar Viliumas Malinauskas, de volksmond en de pers het steeds over Stalin World, dat klinkt lekker sensationeel. Maar het begon protesten te regenen toen Malinauskas een goelag wilde nabouwen waar bezoekers in veewagons naartoe zouden kunnen. Het verleden werd gebanaliseerd, een Franse journalist sprak treffend over Leninland. Geschiedenis wordt Disneyland.Langzaam hobbel je over een bospaadje langs kleine houten datsja’s en dan ineens sta je op een grote vlakte met een kast van een nieuwbouwhuis erop. Links ligt een meer, vanaf een pilaar op de oever overziet een reusachtige vrouw het privé-grondstuk van Malinauskas. Zij is een beschermmoeder, een mengsel van socialisme en folklore, uit de regio Raseiniai. Maar Malinauskas vertrouwt niet helemaal op haar. De oprit naar de villa is afgesloten door een slagboom en een wachthokje met een man in camouflagepak. Bezoekers van het Grutas Park moeten eerst langs een hoog hekwerk om Malinauskas’ paradijs heenlopen. Ik tuur naar het huis – precies zoals hij wil – en zie hem in een rode terreinwagen met drie kleuters naast zich over zijn landgoed rondrijden. Wat wil je van een voormalig zwaargewicht worstelkampioen die zijn fortuin maakte in de paddestoelenbusiness. Hij gaat vóór de geschiedenis staan. Eerst hij, dan zijn unieke verzameling beelden, en heeft iemand iets aan te merken, dan schuift hij zijn vader naar voren: gedeporteerd naar Siberië toen de kleine Viliumas zeven was en pas vijftien jaar later gebroken teruggekeerd. Dat valt te lezen in de krantenartikelen die achter glas aan het hek hangen.
Wie eenmaal voorbij het pronkgrondstuk is, voorbij de speeltuin en de kinderboerderij met een geknakte juffrouw ooievaar in een volière, wie zich niet laat afschrikken door de kortgeknipte mannen met zwartleren jassen die rondhangen met hun walkie talkies, en wie de behulpzame studente in het informatiecentrum heeft afgepoeierd, die kan zich eindelijk laten imponeren door al die gevallen helden: twaalf Lenins, twee Stalins, twee Dzerzjinksi’s, één Marx, vijfmaal Vincas Mickevicius Kapsukas, de Litouwse socialistische voorman. De beelden zijn groot, sommige zijn indrukwekkend mooi, andere gewoontjes of potsierlijk. De hoofden zijn altijd geheven, met de kin vooruit of gewichtig in de keel gedrukt. Veelzeggend is het beeld van Kapsukas en Lenin dat in de hoofdstad Vilnius stond: twee beschaafde burgers, die keuvelend over straat flaneren. Natuurlijk is Lenin aan het woord, met priemende wijsvinger, en de frêle Kapsukas beleeft onderdanig luisterend zijn finest hour.
En dan zijn er nog al die kleinere helden, zonder aanzien des persoons hebben ze in het park een plaats gekregen. Sinds de onafhankelijkheid is de geschiedenis tot een eenvoudig schema teruggebracht: wie voor het socialisme was, was tegen een onafhankelijk Litouwen. Revolutioniaren van het eerste uur, in de strijd gesneefde partizanen, stalinistische partijbonzen, politiechefs die met harde hand executies en deportaties leidden, Litouwers die in het interbellum als ballingen in Moskou woonden, socialisten die de stalinistische zuiveringen niet overleefden, ze staan kriskras door elkaar. Alleen een A4’tje tekst bij elk beeld geeft summier informatie. Bij de twaalf Lenins staat twaalfmaal hetzelfde te lezen, dat hij ‘het systeem schiep dat de noodzakelijke voorwaarden bracht voor de slachting, niet alleen in Rusland maar ook in andere landen’. Geen bezoeker die het leest. Dan klinken er krakend socialistische strijdliederen door het bos begeleid door zingende vogels: samen voorwaarts, internationale solidariteit. Ik kan het niet helpen, ik krijg er weke nostalgieknieën van. Soms laat de studente van het informatiecentrum een toespraak van Lenin door het bos schallen of zingen kinderen pioniersliedjes. De luidsprekers hangen tegen de wachttorens die aan de overkant van een sloot zijn gebouwd. Er is een metertje of wat prikkeldraad gespannen met porseleinen stroomgeleiders en daarachter staat een barak. Bij een volgende wachttoren is een strooien hutje gebouwd, met een stoel erin, een stapeltje gekliefd hout en een vuurplaats. Een stok met een touwtje eraan buigt over de sloot, een fosforiserende rode dobber legt de moderne bezoeker uit dat het hier een hengel betreft. Wat dat tafereeltje aan de overkant te betekenen heeft, daarnaar mag de bezoeker raden, het is de suggestie van de goelag, in haast idyllische vorm.
Ik denk aan dejurta, de plaggenhut die ik zag in een openluchtmuseum nabij Kaunas, de tweede stad van Litouwen. Suppoost Irene Valaityte-Spakauskiene vertelde me dat ze zelf in precies zo’n jurta had gewoond. Op haar dertiende was ze met haar moeder en broertje gedeporteerd naar het uiterste noorden van Siberië, vlak bij de Laptevzee, pas op haar dertigste keerde ze terug. Gedreven vertelt ze hoe ze overleefden, het vroor soms zestig graden en de eerste winter hadden ze zelfs geen olievat om een kachel te maken, de meeste mensen stierven, ze lagen in rijen op het ijs, ten prooi aan roofdieren. Als ik vraag hoe ze in hemelsnaam nu voor haar werk weer dag in dag uit in zo’n jurta kan gaan zitten zegt ze: ‘Ik wil de mensen erover vertellen, het móet verder verteld worden.’
Het informatiecentrum van het Grutas Park puilt uit van sovjetparafernalia: vaandels, staatsieportretten, medailles, een koffertje met de ‘geestelijke uitrusting van een principiële communist’. De muren zijn behangen met oude decreten en kranten. Ernaast hangt een verantwoording: het is belangrijk die oude teksten te lezen want ‘ze openbaren de mechanismes van persoonlijke controle en spirituele onderdrukking, middelen om de absurde en antihumane ideologie van het communisme op de samenleving op te leggen – dit is moeilijk te begrijpen voor de nieuwe generatie’. Een beetje achteraf hangen de panelen over het Litouwse verzet tegen de Sovjetunie, voornamelijk foto’s en teksten. Die vergen aandacht, ze raken de bezoeker niet in een vluchtig voorbijgaan zoals al die socialistische pracht, die gestolde sovjetideologie wel doet.Het Grutas Park is een jaar open en er zijn al meer dan honderdduizend bezoekers geweest uit ruim veertig landen, weet de studente. Ik informeer naar het prachtige slanke beeld van Feliks Dzerzjinksi (1877-1926). Het verbaast me dat de gehate stichter van de sovjet veiligheidsdienst nog in 1981 in de Litouwse hoofdstad een standbeeld heeft gekregen. Maar met cultuurhistorische en politieke ogen wordt er in Grutas park niet naar de beelden gekeken. De naam van de beeldhouwer staat nog net vermeld, evenals de plaats waar het beeld vandaan komt en wanneer het is gemaakt. Maar niet ter gelegenheid waarvan. De studente weet er niets van en vindt er niets van. Als ik later in Vilnius navraag doe, wordt me korzelig te verstaan gegeven dat het beeld voor het stadhuis stond, dat het stadsbestuur van het sovjetregime dat zo had besloten – natuurlijk met toestemming van Moskou – en dat daar niets vreemds aan is, want in 1981 waren het nog sovjettijden. Schouderophalen, basta. Dat waren andere tijden, daar ga je liefst zo snel mogelijk met de rug naartoe staan. Of daar krijg je heimwee naar.
‘Grutas Park is pure sovjetnostalgie’, vindt Gintautas Kazlauskas, de vrijwilliger die het Verzets- en Deportatiemuseum in Druskinikai draaiend houdt, als ik hem een dag later bezoek. ‘Er staan standbeelden van slechte mensen. Dat is alles. Wij daarentegen geven informatie over de geschiedenis.’ Het verzet tegen de Sovjetunie begon na de Tweede Wereldoorlog met ruim dertigduizend militair georganiseerde ‘Woudbroeders’. Pas begin jaren vijftig bloedde hun strijd dood. Zelf is Kazlauskas met zijn familie al in 1941 met de eerste massale sovjetdeportatie naar Siberië gestuurd. Zes jaar was hij toen. In tweede zaal die nu wordt ingericht, wijst hij de plaats aan op de kaart, ergens in die onafzienbare toendra: Ongudajus. Hij haalt een schriftje te voorschijn met grauw millimeterpapier, daarin schrijft hij nauwgezet de namen van alle bezoekers. Dit jaar heeft hij slechts enkele bladzijden gevuld. ‘Het Grutas Park krijgt veel bekendheid’ zegt hij, ‘het heeft veel geld en maakt veel reclame.’ Zijn museum moet het met een kleine subsidie doen en donaties van leden. Toch is hij niet afgunstig. ‘Hoe meer bezoekers er naar Grutas Park gaan, des te meer komen er ook in Druskininkai en dat is goed voor onze stad.’Viliumas Malinauskas krijgt veel krediet. Hij mag dan een onbeschaamde nieuwe rijke zijn en de beelden niet in een fatsoenlijk historisch perspectief hebben geplaatst, hij heeft ze toch maar mooi van de vernietiging gered.
Maar dat blijkt een mythe. De beelden waren al opgeslagen in afwachting van een passende bestemming. Ze zouden waarschijnlijk naar het Europas Park gaan, een beeldentuin nabij Vilnius met de allure van het Kröller Mullermuseum maar vele malen groter. De eigenaar, beeldhouwer Gintaras Karokas, had de sovjetbeelden heel graag gehad, vertelt hij als ik het park bezoek. Hij wilde ze bijeenzetten op een klein terrein, pal op elkaar om ze zo van hun macht te ontdoen. En toen vielen ze ineens in handen van Viliumas Malinauskas. Waarom? Karokas heft zijn handen in de lucht. ‘Maybe he bought some influence.’
Jammer, jammer, denk ik als ik door het heuvelachtige lichte bos langs kunstwerken van beroemdheden als Sol Le Witt en Dennis Oppenheim loop. Hadden de sovjetbeelden hier gestaan, dan hadden ze een nieuwe betekenis gekregen, dan waren ze niet in die ranzige nostalgie van het Grutas Park blijven steken. Ik loop het labyrinth in dat Gintaras Karosas onlangs zelf maakte. Van televisietoestellen heeft hij smalle gangen gebouwd, vier toestellen hoog, bijna allemaal van Russische makelij. Drieduizend tv’s zijn voor het doolhof gebruikt. Ineens sta ik op een open plek, ik deins achteruit. In het zand ligt een groot beeld van Lenin. Neergekwakt, van de vrachtwagen gesmeten, de kabels van het vervoer zitten nog om zijn voeten en nek. Zijn borstkast is doormidden gescheurd. De zilverkleurige verflaag schilfert van hem af, zijn rechterhand wijst niet meer naar een stralende toekomst, maar lukraak naar de tv wand. Uit zijn handpalmen steken roestige pinnen, zijn vingers lijken afgekloven tot op het bot. Als vuil ligt hij daar, afval, puin, niemand kijkt meer naar hem om. Dat is er van de grondlegger van de Sovjetunie geworden.